In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 13 november 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een maatschap en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De zaak betreft de uitleg van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder d, van de Regeling Fosfaatreductieplan 2017, dat betrekking heeft op het referentieaantal van runderen. De appellante, een melkveehouder, had melkkoeien afgevoerd op de peildatum, maar de verweerder hield geen rekening met deze afgevoerde dieren bij het vaststellen van het referentieaantal. De appellante stelde dat de afgevoerde melkkoeien wel meegeteld moesten worden.
Het College oordeelde dat de bepaling zo moet worden uitgelegd dat het referentieaantal wordt bepaald aan de hand van het aantal runderen dat op enig moment op de peildatum in het I&R-systeem is geregistreerd. Dit betekent dat de op de peildatum afgevoerde melkkoeien wel meetellen. Het College vernietigde de bestreden besluiten van de minister en oordeelde dat de minister nieuwe besluiten moest nemen met inachtneming van deze uitspraak. Daarnaast werd de minister veroordeeld in de proceskosten van de appellante, die op € 1.878,75 werden vastgesteld.
De uitspraak benadrukt het belang van een juiste interpretatie van regelgeving en de gevolgen daarvan voor de betrokken partijen. Het College heeft de minister opgedragen om het betaalde griffierecht van € 1.342,- aan de appellante te vergoeden.