ECLI:NL:CBB:2020:386

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
9 juni 2020
Publicatiedatum
8 juni 2020
Zaaknummer
18/2036
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid beroep inzake fosfaatrechten door ontbreken procesbelang

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 9 juni 2020 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van het beroep van appellant inzake fosfaatrechten. Appellant had beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarin het fosfaatrecht van appellant was vastgesteld op nihil in verband met een bedrijfsoverdracht naar een C.V. Het College overwoog dat volgens vaste rechtspraak een belanghebbende voldoende procesbelang moet hebben, wat inhoudt dat het resultaat dat met het beroep wordt nagestreefd daadwerkelijk bereikt kan worden en feitelijk betekenis heeft voor de belanghebbende. Een formeel of principieel belang is niet voldoende voor het aannemen van procesbelang.

In deze zaak was het bestreden besluit in overeenstemming met hetgeen appellant nastreefde, namelijk de op nihil stelling van het fosfaatrecht. Appellant was het niet eens met de hoogte van het fosfaatrecht van de C.V., maar kon met zijn beroep niet bereiken dat de vaststelling van het fosfaatrecht zou wijzigen. Hierdoor ontbrak het appellant aan procesbelang, wat leidde tot de conclusie dat het beroep niet-ontvankelijk verklaard moest worden. Het College besloot dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak werd gedaan door mr. R.C. Stam, met mr. E.D.H. Nanninga als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 9 juni 2020.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 18/2036

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 juni 2020 in de zaak tussen

[naam 1] , te [plaats] , appellant

(gemachtigde: mr. N. Latka)
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

Procesverloop

Bij besluit van 10 januari 2018 (het toekenningsbesluit) heeft verweerder op grond van artikel 23, derde lid, van de Meststoffenwet (Msw) het fosfaatrecht van appellant vastgesteld.
Bij besluit van 25 juli 2018 (het herzieningsbesluit) heeft verweerder het toekenningsbesluit herzien en het fosfaatrecht vastgesteld op 0 kg.
Bij besluit van 8 augustus 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellant tegen het toekenningsbesluit gedeeltelijk gegrond verklaard.
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Met toestemming van partijen is een zitting achterwege gebleven, waarna het onderzoek is gesloten.

Overwegingen

1. Volgens vaste rechtspraak, waaronder de uitspraak van 18 december 2018 (ECLI:NL:CBB:2018:690), heeft een belanghebbende voldoende procesbelang als het resultaat dat met het beroep wordt nagestreefd ook daadwerkelijk bereikt kan worden en het realiseren van dat resultaat voor de belanghebbende feitelijk betekenis kan hebben. Een formeel of een principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van voldoende procesbelang. Indien een procesbelang ontbreekt, dan is het beroep niet-ontvankelijk.
2. Het bestreden besluit handhaaft de op nihil stelling van het fosfaatrecht in verband met de bedrijfsoverdracht van appellant naar [naam 2] C.V. Dit is volledig in overeenstemming met hetgeen appellant nastreeft. Hij is het niet eens met de hoogte van het fosfaatrecht van [naam 2] C.V., maar met zijn beroep kan hij niet bereiken dat die vaststelling (bij besluit van 14 augustus 2018) wijzigt. Appellant heeft daarom geen procesbelang.
3. Dat brengt met zich dat het beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stam, in aanwezigheid van mr. E.D.H. Nanninga, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 juni 2020.
De voorzitter en de griffier zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen.