In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 14 januari 2020 uitspraak gedaan in het geschil tussen appellante, een V.O.F., en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De zaak betreft de afwijzing van de aanvraag om uitbetaling van basis- en vergroeningsbetalingen voor het jaar 2016. De minister had eerder de registratie van de overdracht van betalingsrechten geweigerd en de aanvraag om uitbetaling afgewezen, omdat appellante niet voldeed aan de voorwaarden van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB. Appellante had bezwaar aangetekend tegen deze besluiten, maar de minister verklaarde deze bezwaren ongegrond.
Het College had eerder op 11 december 2018 geoordeeld dat de minister onvoldoende had gemotiveerd waarom appellante niet als actieve landbouwer kon worden aangemerkt. Na deze uitspraak heeft de minister een nieuw besluit genomen, maar het College oordeelt dat de minister ook in dit nieuwe besluit niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom appellante in het kader van de uitbetaling niet als actieve landbouwer kan worden aangemerkt, terwijl dit wel het geval was voor de overdracht van betalingsrechten. Het College vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand, omdat de minister de aanvraag om uitbetaling terecht heeft afgewezen op basis van de niet tijdige indiening van een accountantsverklaring.
Het College concludeert dat appellante op de peildatum van 15 mei 2016 niet als actieve landbouwer was geregistreerd in het handelsregister van de KvK, en dat de accountantsverklaring te laat was ingediend. De minister wordt veroordeeld in de proceskosten van appellante, vastgesteld op € 1.050,-, en moet het griffierecht van € 345,- vergoeden.