In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 14 april 2020, in de zaak tussen [naam 1] B.V. en de minister van Economische Zaken en Klimaat, wordt de vraag behandeld of de appellante recht heeft op ontheffing van de terugbetalingsverplichting van een innovatiekrediet. De appellante had een subsidie ontvangen voor een project gericht op de ontwikkeling van een medicijn tegen nierfibrose, maar stelde dat het project niet succesvol was afgerond en dat het marktperspectief verloren was gegaan. De minister had eerder een besluit genomen waarin het bezwaar van de appellante ongegrond werd verklaard, wat leidde tot het beroep bij het College.
Het College oordeelt dat de minister onvoldoende heeft onderbouwd dat het project geslaagd is en dat er geen ontheffing kan worden verleend. De appellante had in eerdere communicatie aangegeven dat de resultaten van de dierproeven pas na de laatste rapportageperiode bekend waren, wat het moeilijk maakte om eerder te rapporteren over het marktperspectief. Het College concludeert dat de minister niet heeft aangetoond dat de voorwaarden voor het verlenen van ontheffing niet zijn vervuld. De uitspraak vernietigt het bestreden besluit en draagt de minister op om binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de proceskosten van de appellante worden vergoed.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige afweging van de voorwaarden voor subsidieverlening en de mogelijkheid van ontheffing van terugbetalingsverplichtingen, vooral in situaties waarin de uitkomsten van een project pas later duidelijk worden. Het College stelt dat de minister de beleidsvrijheid heeft om een nieuw besluit te nemen, maar dat dit moet gebeuren met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak.