In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 7 april 2020 uitspraak gedaan in een geschil over fosfaatrechten van een melkveehouder. Appellant, een melkveehouder, had bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van zijn fosfaatrecht door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Het primaire besluit, genomen op 13 januari 2018, stelde het fosfaatrecht vast op 9.505 kg. Na een herziening in het bestreden besluit van 5 juni 2018, werd dit recht verhoogd naar 9.583 kg. Echter, in een vervangingsbesluit van 2 januari 2020 werd het fosfaatrecht weer verlaagd naar 9.505 kg, wat leidde tot het beroep van appellant.
De kern van het geschil draaide om de registratie van bepaalde koeien als melk- en kalfkoeien (categorie 100) versus weide- en zoogkoeien (categorie 120). Appellant stelde dat 11 koeien ten onrechte waren ingedeeld als weide- en zoogkoeien, terwijl deze volgens hem als melkkoeien moesten worden aangemerkt. Tijdens de hoorzitting heeft appellant verklaard dat de registratie in zijn bedrijfsmanagementsysteem automatisch plaatsvond en dat de koeien, ondanks hun registratie, wel degelijk melk produceerden.
Het College oordeelde dat de verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom de koeien niet als melkvee waren aangemerkt. De uitspraak benadrukte het belang van zorgvuldigheid en motivering in besluitvorming. Het College vernietigde het vervangingsbesluit en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de eerdere uitspraak in acht moest worden genomen. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van appellant, vastgesteld op € 1.050,-.