ECLI:NL:CBB:2020:179
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Randvoorwaardenkorting op rechtstreekse betalingen GLB wegens niet-emissiearme aanwending van mest
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 17 maart 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen [naam 1] B.V. en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De zaak betreft de oplegging van een randvoorwaardenkorting van 20% op de rechtstreekse betalingen voor het jaar 2017, omdat appellante de verplichtingen voor emissiearme aanwending van mest niet zou hebben nageleefd. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 24 april 2018, waarin het bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond werd verklaard. Tijdens de zitting op 14 januari 2020 is het onderzoek ter zitting gehouden, waarbij zowel de gemachtigden van appellante als vertegenwoordigers van de verweerder aanwezig waren.
De inspectie door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) op 23 maart 2017 heeft geleid tot bevindingen dat de mest op niet-emissiearme wijze was aangewend op een perceel van 8,5 hectare. De toezichthouders constateerden dat de mest onvoldoende tussen het gras was gebracht en dat er plassen mest op de grond lagen. Appellante betwistte de conclusies van de inspectie en voerde aan dat de mest op de percelen aan de noordkant wel correct was aangewend. Het College oordeelde dat de bevindingen van de toezichthouders voldoende onderbouwd waren en dat appellante niet had aangetoond dat de mest op de zuidpercelen op de juiste wijze was aangewend.
Het College concludeerde dat er sprake was van opzettelijke niet-naleving van de randvoorwaarden, omdat appellante onvoldoende toezicht had gehouden op de loonwerker en niet voldoende instructies had gegeven. De opgelegde randvoorwaardenkorting van 20% werd daarom gehandhaafd. Het beroep van appellante werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.