1.2In zijn arresten van 7 september 2016 (ANODE, C-121/15, ECLI:EU:C:2016:637) en 20 april 2010 (Federutility e.a., C-265/08, ECLI:C:2010:205) heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU), met betrekking tot de uitlegging van artikel 3, eerste en tweede lid, van Richtlijn 2009/73/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas en tot intrekking van richtlijn 2003/55/EG – welke bepaling gelijkluidend is aan artikel 3 van Richtlijn 2009/72/EG – aangegeven aan welke eisen een openbaredienstverplichting dient te voldoen.
In zijn arrest van 7 september 2016 (ANODE) heeft het HvJEU overwogen:
“ 36. Hoewel de interventie van een staat in de vaststelling van een prijs voor de levering van aardgas aan de eindverbruiker de totstandbrenging van een door concurrentie gekenmerkte aardgasmarkt belemmert, kan deze interventie dus niettemin in het kader van richtlijn 2009/73 eventueel worden toegestaan, op voorwaarde dat drie voorwaarden zijn vervuld. Ten eerste moet de interventie een doelstelling van algemeen economisch belang nastreven, ten tweede moet zij het evenredigheidsbeginsel eerbiedigen, en ten derde moet zij voorzien in duidelijk gedefinieerde, transparante, niet-discriminerende en controleerbare openbaredienstverplichtingen en dient zij de aardgasbedrijven van de Unie een gelijke toegang tot de consument te waarborgen (…).”
(…)
53. Wat de tweede van de in punt 36 van het onderhavige arrest genoemde voorwaarden betreft, namelijk dat het evenredigheidsbeginsel wordt nageleefd, volgt uit de bewoordingen van artikel 106 VWEU als zodanig dat de openbaredienstverplichtingen die krachtens artikel 3, lid 2, van richtlijn 2009/73 aan de ondernemingen kunnen worden opgelegd, het evenredigheidsbeginsel moeten eerbiedigen en dat deze verplichtingen na 1 juli 2007 dan ook enkel aan de vrije totstandkoming van de prijs voor de levering van aardgas mogen afdoen voor zover dit noodzakelijk is ter verwezenlijking van de door deze verplichtingen beoogde doelstellingen van algemeen economisch belang, en dus slechts gedurende een noodzakelijkerwijs beperkte periode mogen gelden (zie in die zin arrest van 20 april 2010, Federutility e.a., C-265/08, EU:C:2010:205, punt 33).
54. Ook al staat het aan de verwijzende rechter om in het kader van het hoofdgeding te beoordelen of deze evenredigheidseis vervuld is, het Hof dient hem daartoe op basis van het Unierecht alle noodzakelijke aanwijzingen te verstrekken (arrest van 20 april 2010, Federutility e.a., C-265/08, EU:C:2010:205, punt 34).
55. In de eerste plaats vereist de naleving van het evenredigheidsbeginsel dat de betrokken maatregel geschikt is om de erdoor nagestreefde doelstelling van algemeen economisch belang te verwezenlijken (arrest van 21 december 2011, Enel Produzione, C-242/10, EU:C:2011:861, punt 55).
(…)
60. In de tweede plaats heeft het Hof geoordeeld dat de duur van een overheidsprijsinterventie dient te worden beperkt tot hetgeen strikt noodzakelijk is ter verwezenlijking van het erdoor nagestreefde doel (arrest van 20 april 2010, Federutility e.a., C-265/08, EU:C:2010:205, punten 33 en 35).
(…)
64. In de derde plaats mag de toegepaste interventiemethode niet verder gaan dan hetgeen noodzakelijk is ter verwezenlijking van de beoogde doelstelling van algemeen economisch belang (arrest van 20 april 2010, Federutility e.a., C-265/08, EU:C:2010:205, punt 36).
(…)
67. In de vierde plaats dient het noodzakelijkheidsvereiste ook te worden getoetst aan de persoonlijke werkingssfeer van de maatregel, te weten de begunstigden ervan (arrest van 20 april 2010, Federutility e.a., C-265/08, EU:C:2010:205, punt 39).”
In zijn arrest van 20 april 2010 (Federutility e.a.) heeft het HvJEU overwogen:
“ 35. In de eerste plaats dient een dergelijke interventie te worden beperkt, wat de duur ervan betreft, tot hetgeen strikt noodzakelijk is ter verwezenlijking van het erdoor nagestreefde doel, teneinde met name te voorkomen dat een maatregel die naar zijn aard een belemmering voor de totstandkoming van een operationele interne gasmarkt vormt, onbeperkt zou blijven gelden. In dit verband volstaat het feit dat het betrokken nationale recht vermeldt dat de interventie tijdelijk is, op zich niet om te concluderen dat deze maatregel vanuit het oogpunt van de duur ervan evenredig zou zijn. De nationale rechter dient te beoordelen of een nationale regeling zoals die in het hoofdgeding, op grond waarvan het prijsniveau voor de levering van aardgas kan worden bepaald door referentieprijzen zoals die in het hoofdgeding vast te stellen, los van de vrije marktwerking, aan dit vereiste voldoet. De verwijzende rechterlijke instantie zal dienaangaande moeten onderzoeken of – en in welke mate – het bestuur ingevolge het toepasselijke nationale recht op gezette tijden met korte tussenpozen de noodzaak en de modaliteiten van zijn interventie opnieuw dient te beoordelen, rekening houdend met de ontwikkeling van de gassector.
(…)
39. In de derde plaats dient de evenredigheid ook te worden getoetst aan de persoonlijke werkingssfeer van de maatregel, meer bepaald de begunstigden ervan.
40. In dit verband moet worden onderstreept dat het evenredigheidsvereiste er niet aan in de weg staat dat de toepassing van referentieprijzen voor de levering van aardgas zoals die in het hoofdgeding zich uitstrekt tot alle particuliere afnemers van wie het verbruik van aardgas een bepaalde drempel niet overschrijdt en niet beperkt is tot de uitdrukkelijk in artikel 3, lid 3, van richtlijn 2003/55 genoemde afnemers die noodzakelijkerwijs moeten worden beschermd wegens hun kwetsbaarheid.
41. Ingeval, zoals sommige van de verzoeksters in de hoofdgedingen voor het Hof betogen, de vaststelling van referentieprijzen voor de levering van aardgas zoals die in het hoofdgeding, ook ten goede mocht komen aan ondernemingen, ongeacht hun omvang, hetgeen de verwijzende rechterlijke instantie dient te verifiëren, moet erop worden gewezen dat richtlijn 2003/55 in beginsel niet uitsluit dat door de lidstaten in het kader van artikel 3, lid 3, van deze richtlijn vastgestelde openbaredienstverplichtingen mede ten goede komen aan die ondernemingen, als eindafnemers van gas. Punt 26 van de considerans van deze richtlijn preciseert inzonderheid dat de maatregelen die de lidstaten nemen om de eindafnemer te beschermen, mogen verschillen naargelang het huishoudelijke afnemers dan wel kleine en middelgrote bedrijven betreft.”