ECLI:NL:CBB:2020:1020
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Proceskostenveroordeling
- J.L. Verbeek
- M.A.A. Traousis
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van fosfaatrechten onder de Meststoffenwet en de toepassing van de knelgevallenregeling
In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 22 december 2020, zaaknummer 19/64, staat de beoordeling van fosfaatrechten onder de Meststoffenwet centraal. Appellante, een melkveehouderij, had bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van haar fosfaatrecht door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De minister had het fosfaatrecht vastgesteld op 3.570 kg, gebaseerd op de dieraantallen op 2 juli 2015. Appellante voerde aan dat de minister ten onrechte een te beperkte uitleg van de knelgevallenregeling hanteerde en dat haar fosfaatrecht verhoogd diende te worden op basis van een alternatieve peildatum en een hogere melkproductie.
Het College oordeelde dat appellante niet voldoende onderbouwd had hoe zij tot haar excretieforfait was gekomen en dat er geen causaal verband was tussen de dierziekte en het lagere aantal fosfaatrechten. De wetgever had gekozen voor een beperkte knelgevallenregeling en niet gerealiseerde uitbreidingen werden niet meegenomen in de beoordeling. Het College concludeerde dat het beroep ongegrond werd verklaard, maar dat het proceskostenverzoek van appellante werd toegewezen, evenals de vergoeding van het griffierecht.
De uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de Meststoffenwet en de voorwaarden waaronder de knelgevallenregeling kan worden ingeroepen. Het College heeft de motivering van de minister als gebrekkig aangemerkt, maar oordeelde dat dit niet tot een andere uitkomst zou hebben geleid.