ECLI:NL:CBB:2019:92

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
5 maart 2019
Publicatiedatum
8 maart 2019
Zaaknummer
17/1509
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling subsidie voor investeringen in integraal duurzame stallen en houderijsystemen

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 5 maart 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen Agrarisch bedrijf [naam 1] V.O.F. en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De zaak betreft de vaststelling van een subsidie voor investeringen in integraal duurzame stallen en houderijsystemen. Appellante had eerder een subsidie van maximaal € 141.271,- ontvangen, maar deze was later verlaagd naar € 130.481,- en vervolgens opnieuw gewijzigd naar € 98.628,-. De minister had op 31 januari 2017 een wijzigingsbesluit genomen, waarna op 22 juni 2017 de subsidie werd vastgesteld. Appellante maakte bezwaar tegen het wijzigingsbesluit, maar dit bezwaar werd niet-ontvankelijk verklaard omdat het buiten de bezwaartermijn was ingediend. Het College oordeelde dat appellante niet tijdig bezwaar had gemaakt en dat de omstandigheden die zij aanvoerde niet verschoonbaar waren. Het College bevestigde dat de minister bij de vaststelling van de subsidie terecht was uitgegaan van het wijzigingsbesluit en dat de subsidie niet hoger kon worden vastgesteld dan het bedrag dat in dat besluit was genoemd. Het beroep van appellante werd ongegrond verklaard, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 17/1509

uitspraak van de meervoudige kamer van 5 maart 2019 in de zaak tussen

Agrarisch bedrijf [naam 1] V.O.F., te [plaats] , appellante

(gemachtigde: H.J.M. Antonissen),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigde: mr. W.L.C. Rijk).

Procesverloop

Bij besluit van 31 januari 2017 (het wijzigingsbesluit) heeft verweerder op verzoek van appellante de subsidie gewijzigd die verweerder haar eerder op grond van de Regeling LNV‑subsidies (de Regeling) had verleend.
Bij besluit van 22 juni 2017 (het vaststellingsbesluit) heeft verweerder de subsidie voor appellante vastgesteld op € 98.628,-. Verweerder heeft daarbij ook een bedrag van € 5.756,80 aan teveel uitgekeerde voorschotten van appellante teruggevorderd.
Bij besluit van 30 augustus 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante voor zover gericht tegen het wijzigingsbesluit niet-ontvankelijk en voor zover gericht tegen het vaststellingsbesluit ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 januari 2019. De gemachtigden van partijen zijn verschenen, en twee van appellantes vennoten, namelijk [naam 2] en [naam 3] .

Overwegingen

1. Aan appellante is op 30 december 2014 subsidie voor maximaal € 141.271,- verleend op grond van artikel 2:37 van de Regeling voor investeringen in integraal duurzame stallen en houderijsystemen. Op 30 september 2015 is op verzoek van appellante de verleende subsidie gewijzigd en verlaagd naar € 130.481,-. Bij het wijzigingsbesluit heeft verweerder, op verzoek van appellante, de subsidie wederom gewijzigd. Het maximale bedrag aan verleende subsidie is daarbij verlaagd naar € 98.628,-.
2. Bij het vaststellingsbesluit is de subsidie vastgesteld op het maximale subsidiebedrag.
3. Appellante heeft bezwaar gemaakt. Voor zover het bezwaar zag op het wijzigingsbesluit heeft verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat het buiten de bezwaartermijn is ingediend. Voor zover het bezwaar zag op het vaststellingsbesluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
4. Het College stelt vast dat appellante niet binnen zes weken na de verzending van het wijzigingsbesluit van 31 januari 2017 bezwaar heeft gemaakt. Appellante is pas tegen dat besluit opgekomen in het bezwaarschrift van 30 juni 2017, door verweerder ontvangen op 21 juli 2017, dat was gericht tegen het vaststellingsbesluit. In artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is voor zover hier van belang neergelegd dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Appellante heeft aangevoerd dat haar tijd en energie in de periode na het wijzigingsbesluit werden opgeslokt door andere zorgen, waaronder de zorg voor een ernstig zieke buurman en zijn bedrijf, de nieuwbouw van de stal waarvoor subsidie is verleend, en het tijdig aanleveren van de bescheiden ten behoeve van de subsidievaststelling. Het College is met verweerder van oordeel dat die omstandigheden niet eraan in de weg stonden om tijdig op te komen tegen het wijzigingsbesluit. De termijnoverschrijding is daarmee niet verschoonbaar. Verweerder heeft het bezwaar voor zover gericht tegen het wijzigingsbesluit terecht niet-ontvankelijk verklaard.
5. Indien een beschikking tot subsidieverlening is gegeven, stelt het bestuursorgaan de subsidie overeenkomstig de subsidieverlening vast, zo is bepaald in artikel 4:46, eerste lid, van de Awb. Anders dan appellante heeft gesuggereerd, gold deze bepaling al ten tijde van de subsidieverlening. Zoals uit het voorgaande volgt, is verweerder voor de hoogte van het maximale bedrag aan verleende subsidie terecht uitgegaan van het wijzigingsbesluit. Verweerder diende bij het nemen van het vaststellingsbesluit uit te gaan van dat wijzigingsbesluit. Verweerder mocht de subsidie dus niet hoger vaststellen dan hij bij het vaststellingsbesluit heeft gedaan. Dat verweerder, zoals appellante ter zitting heeft betoogd, een subsidie hoger kan vaststellen, ziet op de mogelijkheid van wijziging van de subsidieverlening waardoor het maximale bedrag aan verleende subsidie – indien de betreffende regeling die ruimte biedt – wordt verhoogd, en niet op de situatie van subsidievaststelling die hier aan de orde is.
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Venekamp, mr. H.L. van der Beek en mr. T. Pavićević, in aanwezigheid van mr. M.B.L. van der Weele, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2019.
w.g. A. Venekamp w.g. M.B.L. van der Weele