In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 27 februari 2019 uitspraak gedaan in het geschil tussen de Maatschap [naam] en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De zaak betreft een bezwaar dat door appellante, de Maatschap [naam], is ingediend tegen een besluit van de minister waarin het aantal fosfaatrechten voor de appellante is vastgesteld. Het primaire besluit werd genomen op 10 januari 2018, waarna appellante op 26 februari 2018 bezwaar maakte. Echter, het bezwaar werd door de minister niet-ontvankelijk verklaard wegens niet-verschoonbare termijnoverschrijding, wat leidde tot het beroep van appellante.
Tijdens de zitting op 27 februari 2019 werd duidelijk dat partijen het erover eens waren dat het bezwaar te laat was ingediend. De discussie concentreerde zich echter op de vraag of deze termijnoverschrijding verschoonbaar was. Appellante voerde aan dat een van de vennoten, die aan ernstige psychische klachten leed, niet in staat was om tijdig het bezwaar in te dienen. Ter onderbouwing werd een verklaring van een sociaal werker overgelegd.
Het College oordeelde dat de omstandigheden van de psychische klachten van de vennoot niet voldoende waren om de termijnoverschrijding als verschoonbaar te beschouwen. Het College concludeerde dat de andere vennoten, ondanks de situatie, in staat hadden moeten zijn om een bezwaarschrift in te dienen. De verklaring van de sociaal werker werd als onvoldoende beschouwd. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard en werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd.