ECLI:NL:CBB:2019:70

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
19 februari 2019
Publicatiedatum
22 februari 2019
Zaaknummer
18/1785
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontheffing van de eis voor een RTX-vergunning in de Taxiverordening Rotterdam

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 19 februari 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een appellant en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam. De appellant verzocht om ontheffing van de eis dat een taxichauffeur die in aanmerking wil komen voor een Rotterdamse Taxikeurmerk vergunning (RTX-vergunning) moet beschikken over een SKRT-certificaat, zoals vastgelegd in de Taxiverordening Rotterdam 2013. Het college heeft het verzoek om ontheffing afgewezen, omdat de Taxiverordening niet voorziet in een mogelijkheid tot ontheffing en de appellant niet over het vereiste SKRT-certificaat beschikt.

De appellant heeft eerder bezwaar gemaakt tegen de weigering van het college om hem ontheffing te verlenen, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. De rechtbank Rotterdam heeft zich onbevoegd verklaard om het beroep te behandelen en heeft de zaak doorgezonden naar het College. Tijdens de zitting op 16 januari 2019 heeft de appellant zijn verzoek toegelicht, waarbij hij werd bijgestaan door zijn gemachtigde en zijn echtgenote.

Het College heeft overwogen dat de Taxiverordening als doel heeft de kwaliteit binnen de Rotterdamse taxi-opstapmarkt te verbeteren en dat de eis van het SKRT-certificaat noodzakelijk is voor het verkrijgen van een RTX-vergunning. De appellant heeft voldoende mogelijkheden gehad om het SKRT-certificaat te behalen, en het College oordeelt dat de weigering van de ontheffing niet onredelijk is. Het beroep van de appellant is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 18/1785

uitspraak van de meervoudige kamer van 19 februari 2019 in de zaak tussen

[naam 1] , te [plaats] , appellant

(gemachtigde: mr. R.S. Wijling),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder
(gemachtigde: mr. J.A. Karreman).

Procesverloop

Bij besluit van 22 februari 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd appellant ontheffing te verlenen.
Bij besluit van 3 januari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld bij de rechtbank Rotterdam (de rechtbank.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Op 14 augustus 2018 heeft de rechtbank het beroep op zitting behandeld. Bij uitspraak van 13 november 2018 heeft zij zich onbevoegd verklaard kennis te nemen van het beroep.
De rechtbank heeft het beroepschrift ter behandeling doorgezonden aan het College.
Het onderzoek ter zitting bij het College heeft plaatsgevonden op 16 januari 2019. Appellant is verschenen, vergezeld door zijn echtgenote [naam 2] en bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Appellant heeft, naar het College begrijpt, verzocht om ontheffing van de in artikel 15, aanhef en onder a, van de Taxiverordening Rotterdam 2013 (Taxiverordening) neergelegde eis dat een taxichauffeur die in aanmerking wil komen voor een Rotterdamse Taxikeurmerk vergunning (RTX-vergunning) beschikt over een door de Stichting Kwaliteitsverbetering Rotterdamse Taxi uitgereikt keurmerk (SKRT-certificaat).
2.1
Verweerder heeft geweigerd de gevraagde ontheffing te verlenen. Verweerder mist zeggenschap over het kunnen innemen van een standplaats op Rotterdam The Hague Airport, en daarvoor zal appellant zich moeten wenden tot Rotterdam The Hague Airport. De Taxiverordening verbiedt een chauffeur om zonder geldige RTX-vergunning taxivervoer aan te bieden in de gemeente Rotterdam. Om voor een RTX-vergunning in aanmerking te komen moet de chauffeur beschikken over een SKRT-certificaat. Appellant beschikt niet over een SKRT-certificaat, zodat hem geen RTX-vergunning is verleend. Artikel 16 van de Taxiverordening bepaalt dat verweerder een RTX-vergunning weigert indien niet voldaan wordt aan de in artikel 15, eerste lid, onder a, gestelde eis. De Taxiverordening heeft als doel de kwaliteit binnen de Rotterdamse taxi-opstapmarkt te verbeteren. Door het verplicht stellen van het SKRT-certificaat worden minimale eisen gesteld op het gebied van onder meer stratenkennis, veiligheid, weerbaarheid en integriteit. Het verlenen van ontheffing druist in tegen de tekst en de doelstelling van de Taxiverordening. Appellant heeft bovendien voldoende mogelijkheden en kansen gehad om het SKRT-certificaat te behalen. Onverkorte toepassing van de regelgeving is daarom niet onredelijk.
2.2
Appellant voert aan dat de in de Taxiverordening voor afgifte van een RTX-vergunning neergelegde eis om te beschikken over een SKRT-certificaat niet in overeenstemming is met artikel 82b, derde en zesde lid, van de Wet personenvervoer 2000 (Wp 2000). Deze bepalingen maken het mogelijk bij of krachtens gemeentelijke verordening verplichtingen of eisen te stellen aan een taxichauffeur. Deze eisen zijn echter niet neergelegd in de Taxiverordening, maar in het examenreglement van de SKRT, een private organisatie. De eisen zijn dus niet bij of krachtens gemeentelijke verordening vastgesteld. De Wp 2000 lijkt geen ruimte te bieden voor een dergelijke private certificering. Ook is onduidelijk of de eisen in overeenstemming zijn met de artikelen 82a en 82b, derde en zesde lid, van de Wp 2000. Gelet hierop moet aan artikel 16 van de Taxiverordening verbindende kracht worden ontzegd. De Taxiverordening had moeten voorzien in een ontheffingsmogelijkheid of hardheidsclausule. Verweerder zou zelf moeten toetsen of voldaan is aan de voorwaarden van de Wp 2000 en daarbij de mogelijkheid moeten hebben om bij een andersluidend oordeel dan dat van de SKRT, tot vergunningverlening over te gaan. Appellant wijst in dit verband ook op het rapport van de gemeentelijke ombudsman van 6 september 2016 over zijn situatie. Volgens appellant blijkt uit dit rapport dat de klachtenprocedure bij de SKRT onvoldoende rechtsbescherming biedt en dat verweerder daarop onvoldoende toezicht houdt.
3. Het bestreden besluit is gebaseerd op de Taxiverordening, die zijn grondslag vindt in artikel 82 van de Wp 2000. Op grond van artikel 4 van bijlage 2 bij de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het College bevoegd te oordelen over een beroep tegen een besluit op grond van de Wp 2000. De in artikel 4 van bijlage 2 bij de Awb genoemde uitzonderingen zijn hier niet aan de orde.
4. De Taxiverordening luidt, voor zover relevant, als volgt:
Artikel 2 behandeling van een aanvraag
1. Voor het indienen van een aanvraag voor een RTX-vergunning wordt gebruik gemaakt van een door het college vastgesteld aanvraagformulier.
2. Voor het in behandeling nemen van een aanvraag zijn leges verschuldigd (…).
Artikel 15 toelatingseisen chauffeur
Om in aanmerking te komen dient de aanvrager van een RTX-vergunning te voldoen aan de volgende eisen:
a. de chauffeur beschikt over een SKRT-certificaat (…).
Artikel 16 bijzondere weigeringsgronden RTX-vergunning
Het college weigert een RTX-vergunning indien niet voldaan wordt of kan worden voldaan aan de eisen gesteld in artikel 15, eerste lid, onderdelen a (…).
5.1
Appellant heeft, bijgestaan door een professioneel gemachtigde, verzocht om ontheffing van het voor een RTX-vergunning vereiste SKRT-certificaat. Het College ziet geen aanleiding dat verzoek tevens op te vatten als een aanvraag tot verlening van een RTX-vergunning. Voor het indienen van een dergelijke aanvraag is immers een specifiek aanvraagformulier voorgeschreven en voor het in behandeling nemen is leges verschuldigd. Dat aanvraagformulier heeft appellant niet gebruikt en hij heeft evenmin leges betaald. De gemachtigde van appellant heeft ter zitting desgevraagd ook bevestigd dat uitsluitend een ontheffing is gevraagd. Het College kan niet buiten de reikwijdte van het bestreden besluit treden. Nu het bestreden besluit slechts betrekking heeft op de gevraagde ontheffing en verweerder zich daartoe, gelet op de reikwijdte van de aanvraag, mocht beperken, kan het College zich alleen daarover uitlaten.
5.2
De Taxiverordening voorziet niet in de mogelijkheid tot ontheffing. Verweerder heeft gelet hierop het verzoek om ontheffing terecht afgewezen. Aan een beoordeling van de voorwaarden voor het verkrijgen van een RTX-vergunning, en de gestelde onverbindendheid van artikel 16 van de Taxiverordening, komt het College niet toe.
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.R. Eggeraat, mr. R.C. Stam en mr. H.O. Kerkmeester, in aanwezigheid van mr. D. de Vries, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 februari 2019.
w.g. E.R. Eggeraat w.g. D. de Vries