ECLI:NL:CBB:2019:698
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Proceskostenveroordeling
- T.L. Fernig-Rocour
- F. Willems
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het fosfaatrechtenstelsel en de gevolgen voor melkveehouders
In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 17 december 2019, zaaknummer 18/2310, werd het beroep van een melkveebedrijf tegen de vaststelling van het fosfaatrecht door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit ongegrond verklaard. De appellante had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 12 september 2018, waarin haar fosfaatrecht was vastgesteld op 4.246 kg. De minister had dit besluit genomen op basis van de Meststoffenwet, waarbij rekening was gehouden met de aantallen dieren die op de peildatum op het bedrijf aanwezig waren. De appellante voerde aan dat het fosfaatrechtenstelsel haar recht op eigendom aantastte en dat zij een individuele en buitensporige last ondervond door de lagere toekenning van fosfaatrechten, vooral omdat zij investeringen had gedaan voor uitbreiding van haar bedrijf.
Het College oordeelde dat de appellante niet had aangetoond dat het fosfaatrechtenstelsel een buitensporige last op haar legde. Het College wees erop dat de appellante zich bewust had moeten zijn van de risico's van uitbreiding, gezien de waarschuwingen over mogelijke productiebeperkende maatregelen. De appellante had niet voldoende inzicht gegeven in de financiële gevolgen van het fosfaatrechtenstelsel voor haar bedrijf. Het College concludeerde dat het bestreden besluit niet in strijd was met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, maar dat de motivering van het besluit in beroep onvoldoende was. Desondanks werd het beroep ongegrond verklaard, maar werd de minister wel veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van de appellante.