ECLI:NL:RBROT:2018:9878

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 december 2018
Publicatiedatum
30 november 2018
Zaaknummer
ROT 17/3880
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boete opgelegd aan houder van dieren wegens overtreding van de Wet dieren en de Transportverordening met betrekking tot ernstig letsel bij kuikens

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 3 december 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. F.Th.M. Peters, en de Staatssecretaris van Economische Zaken, thans de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, vertegenwoordigd door mr. ing. H.D. Strookman. Eiseres kreeg een boete van € 1.500,- opgelegd vanwege een overtreding van de Wet dieren, specifiek voor het veroorzaken van ernstig letsel bij kuikens tijdens het vangen en vervoeren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de toezichthouder van de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) op 12 oktober 2016 ernstige letsels heeft geconstateerd bij kuikens in een slachthuis, wat leidde tot de boete. Eiseres voerde aan dat de toegepaste vangmethode niet onrechtmatig was en dat de percentages letsel niet representatief waren. De rechtbank oordeelde echter dat de bevindingen van de toezichthouder voldoende bewijs boden voor de opgelegde boete. De rechtbank concludeerde dat eiseres verantwoordelijk was voor de onnodige pijn en het letsel van de kuikens en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van dierenhouders voor het welzijn van hun dieren en de naleving van de relevante wetgeving.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 3
zaaknummer: ROT 17/3880

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 december 2018 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. F.Th.M. Peters,
en
de Staatssecretaris van Economische Zaken,
thans de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: mr. ing. H.D. Strookman.

Procesverloop

Bij besluit van 17 maart 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres een boete opgelegd van € 1.500,- vanwege een overtreding van bij of krachtens de Wet dieren gestelde voorschriften.
Bij besluit van 22 mei 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 oktober 2018. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, bijgestaan door [naam] , bestuurder van eiseres, en [naam] , dierenarts. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft aan eiseres een boete opgelegd omdat zij als houder van dieren er niet voor heeft gezorgd dat de voorschriften met betrekking tot de behandeling van dieren nageleefd werden. Door het vangen is onnodig pijn en letsel veroorzaakt bij kuikens.
Volgens verweerder heeft eiseres daarmee artikel 2.5 en artikel 6.2 van de Wet dieren en artikel 4.8 van de Regeling houders van dieren, gelezen in samenhang met artikel 3, aanhef, en onder e, artikel 8, eerste lid, en artikel 1.8, aanhef en onder d, van bijlage I, hoofdstuk III, van Verordening (EG) nr. 1/2005 (de Transportverordening) overtreden.
2. De wettelijke bepalingen, die in deze zaak van belang zijn, zijn opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.
3. Verweerder heeft zijn besluit gebaseerd op een rapport van bevindingen dat op
17 oktober 2016 is opgemaakt door een toezichthouder van de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit. De toezichthouder beschrijft in het boeterapport dat hij in het kader van regulier toezicht op 12 oktober 2016 omstreeks 13.45 uur op het slachthuis [naam] te [plaats] was. Tijdens de ante mortem screening in de aanvoerhal zag de toezichthouder in de containers vieze, met mest besmeurde kuikens. Hij zag drie kuikens met zogenoemde ‘spreadlegs’ (een positie waarbij één of beide poten in een onnatuurlijke positie van 180 graden naast het lichaam worden gehouden) en drie rugliggers. Volgens de aanvoerplanning en na verificatie bij de chef panklaar van het betreffende pluimvee-slachthuis betroffen het vleeskuikens van het koppel ‘ [naam] ’ uit stal 5. Bij hetzelfde koppel geslachte dieren zag de toezichthouder op de panklaar-afdeling tijdens de post mortem screening bij 625 karkassen elf karkassen met forse donkerrode tot paarse bloedingen groter dan 3 cm² van voornamelijk vleugels. Bloedingen van deze aard zijn in de laatste twaalf uren voorafgaande aan het doden van de dieren ontstaan door het ruw vangen van de dieren op stal middels een vangploeg. De toezichthouder heeft vervolgens twee tellingcontroles van twee minuten naar vangletsel uitgevoerd. Tussen de twee tellingen zat ongeveer dertig minuten. De toezichthouder telde bij de eerste telling tien dieren met letsel en bij de tweede telling zes dieren. Bij een bandsnelheid van 7500 dieren per uur, zag hij dus twee maal 250 kuikens voorbij komen. Hij kwam hiermee op een gemiddelde score van 3,2% letsel, bestaande uit ernstige tot zeer ernstige bloedingen en fracturen van vleugels. De toezichthouder deed de telling volgens de instructie van de NVWA, bijlage 2 bij WLZVL – 030 NVWA (bijlage bij het registratieformulier letseltelling pluimveeslachthuis). Deze ernstige fracturen en kneuzingen met bloedingen hadden er volgens de toezichthouder toe geleid dat deze dieren vanaf het ontstaan van het letsel en vervolgens tijdens het vervoer tot aan de slacht, hevige pijn en stress hadden ervaren. Vanuit zijn professionele ervaring als dierenarts concludeerde de toezichthouder uit deze feiten dat sprake was van ernstig dierenletsel.
Bij het rapport zijn een voedselketeninformatieformulier, een registratieformulier letseltelling en twee foto’s als bijlagen opgenomen.
4. Eiseres voert in beroep aan dat het optillen van kippen aan de poten volgens de klassieke vangmethode en met de inzet van gecertificeerde vangploegen door de beugel kan. Een boete kan niet worden gebaseerd op een algemene wettelijke bepaling als artikel 1.8, aanhef en onder d, van bijlage I, hoofdstuk III, van de Transportverordening. Een steekproef van 1,4% kan niet representatief zijn en kan geen goed beeld geven van het gehele koppel van 35.759 dieren. Eiseres kan niet verantwoordelijk worden gehouden voor hetgeen met de dieren gebeurt als gevolg van transport, remmen, uitladen, ophangen, agressie onderling en de situatie op de slachterij in de periode tussen het vangen van de dieren tot het doden van de dieren. De wijze van percentueel tellen van verweerder is deels onjuist; de rekenkundige gemiddeldes kloppen niet, zijn deels cryptisch en dus niet te volgen. Het aantal DOA’s (dead on arrival) is ten onrechte meegeteld met het percentage letsel. Het percentage DOA van eiseres is 0,17% waarmee eiseres op en onder het landelijke en Europese gemiddelde (0.19% tot 0,39%) zit. Onder de 2.64% van de dieren, die zijn afgekeurd op ziekelijke afwijkingen, zitten ook dieren met onderhuidse ontstekingen, borstbloeding, borstbeschadiging, pootbloeding en pootbeschadiging. Het gemiddelde letsel bij het betreffende koppel bedraagt 1,25% terwijl het Europese gemiddelde volgens een onderzoek in 2003 3,03% bedroeg, aldus eiseres.
4.1.
Volgens vaste jurisprudentie van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (zie onder meer de uitspraak van 14 augustus 2015 (ECLI:NL:CBB:2015:300) mag een bestuursorgaan in beginsel uitgaan van de bevindingen in een controlerapport, indien de controle is verricht en het rapport is opgemaakt door een hiertoe bevoegde controleur en het rapport zelf geen grond biedt om aan de juistheid van de bevindingen te twijfelen. Het ligt dan op de weg van degene bij wiens bedrijf de controle is verricht om aannemelijk te maken dat de bevindingen niettemin onjuist zijn.
4.2.
De rechtbank stelt vast dat de gemachtigde van verweerder ter zitting heeft toegelicht dat de gestelde overtreding is gebaseerd op het tweede deel van de zin van artikel 1.8, aanhef en onder d, van bijlage I, hoofdstuk III, van de Transportverordening: “of ze zodanig te behandelen dat het hun onnodige pijn of onnodig lijden berokkent”.
4.3.
Naar het oordeel van de rechtbank is uit het rapport van bevindingen van 17 oktober 2016 en de daarbij behorende foto’s in voldoende mate af te leiden dat sprake was van ernstig letsel bij de kuikens. Uit het rapport blijkt immers dat de toezichthouder vanuit zijn ervaring als dierenarts heeft geconstateerd dat de ernstige fracturen en kneuzingen met bloedingen bij de kuikens geleid hebben tot hevige pijn en stress vanaf het ontstaan van het letsel tot aan de slacht. Uit de constateringen van de toezichthouder volgt dat een (te) groot aantal kuikens fracturen en kneuzingen had opgelopen in de laatste twaalf uren voorafgaand aan het doden van deze dieren. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres, gelet op de bevindingen in het rapport, verantwoordelijk is voor de onnodige pijn en het letsel, dat de kuikens hebben gehad tijdens het vangen en het vervoer in de laatste twaalf uren van hun leven. Het gaat er, anders dan eiseres stelt, dus niet om welke vangploeg eiseres heeft ingeschakeld voor het vangen van deze kuikens en welke vangmethode zij heeft toegepast. Verweerder heeft immers overtreding van het tweede deel van artikel 1.8, aanhef en onder d, van bijlage I, hoofdstuk III, van de Transportverordening aan eiseres verweten en niet overtreding van het eerste deel waarin staat dat het verboden is de dieren bij kop, oren, horens, poten, staart of vacht op te tillen of voort te trekken. Van belang is dat de toezichthouder heeft geconstateerd dat de kuikens op een dermate slechte manier zijn behandeld dat zij onnodig pijn hebben geleden.
4.4.
Uit het rapport van bevindingen blijkt verder dat de toezichthouder na zijn eerdere constateringen in de aanvoerhal en het vele letsel dat hij had geconstateerd tijdens de post mortem keuring besloten heeft om twee letseltellingcontroles van elk twee minuten te houden. De toezichthouder heeft, zoals verweerder in het verweerschrift heeft toegelicht, in overeenstemming met de instructie van de NVWA en met gebruikmaking van het “Registratieformulier Letseltelling Pluimveeslachthuis”, welke stukken als bijlagen bij het rapport van bevindingen zijn gevoegd, op het koppel twee letseltellingen van twee minuten met een tussentijd van ongeveer dertig minuten gedaan. Uitgaande van een bandsnelheid van 7.500 per uur, heeft de toezichthouder van de NVWA in iedere twee minuten 250 kuikens gecontroleerd. Tijdens de eerste letseltelling heeft de toezichthouder tien dieren (4%) met letsel geconstateerd en tijdens de tweede letseltelling zes dieren (2,4%). Het gemiddelde letselpercentage van dit koppel kuikens is dus 3,2% (4,0% + 2,4% gedeeld door twee). Verweerder heeft in het verweerschrift toegelicht dat het veroorzaken van letsel en pijn tijdens het vangen en vervoeren van dieren voorkomen moet worden, maar dat een tolerantienorm van 2% wordt gehanteerd. Dit betekent dus dat maximaal 2% van de gevangen en vervoerde dieren letsel kan oplopen. Gelet op de hiervoor genoemde percentages heeft eiseres deze grenswaarde van 2% overschreden. Er is geen grond voor het oordeel dat de door de toezichthouder gehouden steekproef niet representatief is of dat van onjuiste percentages is uitgegaan. De door de toezichthouder gehanteerde werkwijze tijdens de controle in het bedrijf van eiseres is in overeenstemming met de bij het rapport gevoegde “Toelichting op bijlage (vang)letseltelling”.
4.5.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht geconcludeerd dat eiseres artikel 3, aanhef en onder e, en artikel 1.8, aanhef en onder d, van bijlage I, hoofdstuk III, van de Transportverordening heeft overtreden. Verweerder was dus bevoegd een bestuurlijke boete aan eiseres op te leggen.
5. Eiseres heeft geen gronden aangevoerd die tot matiging van de boete kunnen leiden.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Flikweert, rechter, in aanwezigheid van P. Deinum, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 3 december 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.

Bijlage: wettelijk kader

Op grond van artikel 3, aanhef en onder e, van de Transportverordening is het verboden dieren te vervoeren of te laten vervoeren op zodanige wijze dat het de dieren waarschijnlijk letsel of onnodig lijden berokkent. Bovendien moet aan de voorwaarde worden voldaan dat het personeel dat met de dieren omgaat, daarvoor de nodige opleiding of bekwaamheid heeft, naar gelang van het geval, en dat dit personeel zijn werkzaamheden uitvoert zonder gebruikmaking van geweld of een methode die de dieren onnodig angstig maakt of onnodig letsel of leed toebrengt.
Artikel 8, eerste lid, van de Transportverordening bepaalt dat de houders van dieren op de plaats van vertrek, overlading of bestemming ervoor zorgen dat de technische voorschriften van bijlage I, hoofdstuk I, en hoofdstuk III, afdeling 1 met betrekking tot het vervoer van dieren nageleefd worden.
Op grond artikel 1.8, aanhef en onder d, van bijlage I, hoofdstuk III, van de Transportverordening is het verboden de dieren bij kop, oren, horens, poten, staart of vacht op te tillen of voort te trekken, of ze zodanig te behandelen dat het hun onnodige pijn of onnodig lijden berokkent.
Artikel 2.5 van de Wet dieren luidt:
1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld voor de uitvoering van bindende onderdelen van EU-rechtshandelingen over het vervoer van dieren behorende tot bij die maatregel aangewezen diersoorten of diercategorieën.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voor het onderwerp, bedoeld in het eerste lid, regels worden gesteld voor bij deze maatregel aangewezen diersoorten of diercategorieën die betrekking hebben op onder meer:
a. een verbod op het vervoeren van bepaalde dieren;
b. de bij de te vervoeren dieren te verrichten onderzoeken;
c. het bijeenbrengen, aanvoeren en afvoeren van dieren;
d. de bewijsstukken die de dieren tijdens het vervoer vergezellen;
e. de wijze van vervoer;
f. de duur en de afstand van het vervoer, met inbegrip van rustpauzes;
g. het in-, bij-, uit- en overladen van dieren;
h. de beladingsdichtheid van vervoermiddelen;
i. het verzegelen of merken van vervoermiddelen;
j. voorwerpen die ten behoeve van het vervoer van dieren worden gebruikt;
k. de verzorging, voedering en drenking van dieren tijdens het vervoer;
l. de over het vervoer bij te houden gegevens;
m. de reiniging en ontsmetting van vervoermiddelen, en de plaatsen of inrichtingen waar dit plaatsvindt;
n. hygiëne, het voorkomen van de verspreiding van dierziekten, zoönosen en ziekteverschijnselen, en het weren van ziekteverwekkers, en
o. de vakbekwaamheid van degene die de dieren vervoert of die bij het vervoer betrokken is.
Op grond van artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren is het verboden in strijd te handelen met bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of bij ministeriële regeling aangewezen voorschriften van EU-verordeningen betreffende onderwerpen waarop deze wet van toepassing is.
Op grond van artikel 8.7 van de Wet dieren kan de Minister van Economische Zaken een overtreder een bestuurlijke boete opleggen.
In artikel 4.8 van de Regeling houders van dieren zijn als voorschriften als bedoeld in artikel 6.2, eerste lid, van de Wet dieren aangewezen de artikelen 3 tot en met 9 en 12 van de Transportverordening.