ECLI:NL:CBB:2019:660

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
10 december 2019
Publicatiedatum
6 december 2019
Zaaknummer
18/1693
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van een bezwaar tegen een schriftelijke waarschuwing in het bestuursrecht

In deze zaak heeft appellant, een ondernemer die dieren verhandelt, een schriftelijke waarschuwing ontvangen van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Deze waarschuwing volgde op een controle op 24 februari 2018, waarbij werd vastgesteld dat appellant zonder een Uniek Bedrijfsnummer (UBN) dieren verhandelde op een vogelbeurs in Zwolle. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze waarschuwing, maar de minister verklaarde het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk, omdat volgens hem de waarschuwing geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) was.

Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft de zaak behandeld en moest beoordelen of de waarschuwing van de minister daadwerkelijk als een besluit kan worden aangemerkt. Appellant stelde dat de waarschuwing rechtsgevolgen had, omdat deze hem verplichtte om te voldoen aan bepaalde voorwaarden voor het verhandelen van dieren. De minister daarentegen betoogde dat de waarschuwing geen wettelijke basis had en niet als een besluit kon worden beschouwd, omdat deze niet was gebaseerd op een wettelijk voorschrift.

Na beoordeling van de feiten en omstandigheden concludeerde het College dat de waarschuwing niet gericht was op rechtsgevolg en derhalve geen besluit in de zin van de Awb was. Het College oordeelde dat de waarschuwing slechts een constatering was van een overtreding en geen bindende verplichtingen oplegde aan appellant. Het beroep van appellant werd ongegrond verklaard, en het College kwam niet toe aan de inhoudelijke argumenten van appellant, aangezien het bezwaar terecht niet-ontvankelijk was verklaard.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 18/1693

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 december 2019 in de zaak tussen

[naam] , te [plaats] , appellant

(gemachtigde: mr. E. Philippi-Go),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigde: mr. T.D. van der Wal).

Procesverloop

Bij schrijven van 18 mei 2018 (het schrijven) heeft appellant een schriftelijke waarschuwing ontvangen.
Bij besluit van 3 september 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellant kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 oktober 2019.
Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Het College gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.2
Bij het schrijven heeft verweerder appellant een schriftelijke waarschuwing gegeven, omdat bij een controle op 24 februari 2018 is geconstateerd dat appellant bedrijfsmatig dieren op een vogelbeurs in Zwolle verhandelde, terwijl hij niet beschikte over een Uniek Bedrijfsnummer (UBN).
1.3
Het schrijven vermeldt, voor zover van belang, het volgende:
“Waarschuwing
(…)
Bevinding(en)
Op 24 februari 2018 is gebleken dat u bedrijfsmatig dieren verhandelt op de vogelbeurs in Zwolle, terwijl u niet in het bezit bent van een Uniek BedrijfsNummer (UBN nummer).
Hiervoor is mondeling een waarschuwing aangezegd in verband met:
Artikel 3.8 van het Besluit houders van dieren, gelet op artikel 2.7 wet dieren en artikel 3.6 en 3.7 van het Besluit houders van dieren,welke ik nu schriftelijk bevestig.
(…)
Uit het bovenstaande blijkt dat u niet voldoet aan een wettelijk voorschrift. Mocht u bij een volgende (her)inspectie hieraan nog niet voldoen, dan kan dit op grond van de wetgeving en het NVWA interventiebeleid leiden tot een bestuurlijke sanctie en/of een strafrechtelijk traject.
(…)
1.4
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het schrijven. Volgens hem is sprake van een appellabel besluit, waarbij een last wordt opgelegd, inhoudende dat appellant geen dieren mag verkopen op een beurs zonder UBN-nummer.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellant kennelijk niet-ontvankelijk verklaart. Volgens verweerder is geen sprake van een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder stelt daartoe dat de waarschuwing niet is gebaseerd op een wettelijk voorschrift.
3. Appellant voert aan dat het schrijven rechtsgevolg heeft, omdat de opgelegde verplichtingen respectievelijk verboden niet rechtstreeks voortvloeien uit de wet. De verplichting om bij verkoop op een beurs over een UBN-nummer te beschikken, volgt volgens appellant niet uit hoofdstuk 3 van het Besluit houders van dieren (Bhd). Voorts volgt hieruit niet dat appellant dieren bedrijfsmatig verkoopt, maar is sprake van een interpretatie door verweerder. Nu verweerder stelt dat appellant bedrijfsmatig handelt, stelt verweerder daarmee de juridische status van appellant vast en is derhalve sprake van een rechtsgevolg, aldus appellant.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de bevoegdheid tot het opleggen van de schriftelijke waarschuwing voortvloeit uit het (interventie)beleid en niet uit een wettelijke bepaling. De waarschuwing is geen toepassingsvoorwaarde voor de uitvoering van de sanctiebevoegdheid en maakt derhalve geen essentieel onderdeel uit van het sanctieregime, aldus verweerder.
5 Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
6.1
Het College ziet zich gesteld voor de vraag of verweerder het bezwaar van appellant terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
6.2
Het College moet de vraag beantwoorden of het schrijven is gericht op rechtsgevolg. Dit is naar het oordeel van het College niet het geval. De in het schrijven vervatte waarschuwing heeft geen wettelijke basis, maar volgt uit de door verweerder vastgestelde Algemeen Interventiebeleid. Daarnaast is de waarschuwing geen voorwaarde om een sanctie aan appellant op te leggen. Het schrijven is niet meer dan de constatering dat appellant artikel 3.8 van het Bhd heeft overtreden. Dit legt appellant geen rechtens bindende verplichting op, ook niet tot het aanvragen van een UBN, onthoudt appellant niet van enig recht en raakt hem evenmin anderszins direct of indirect in zijn rechtspositie. Indien verweerder naar aanleiding van een eventuele volgende constatering een handhavingsbesluit neemt, kan appellant daartegen rechtsmiddelen kan aanwenden. Als er in het kader van een dergelijk toekomstig handhavingsbesluit enig voor appellant nadelig gevolg zou worden verbonden aan het schrijven, dan kan appellant in die procedure alsnog de vraag aan de orde stellen of de in het schrijven vervatte waarschuwing terecht is gegeven, met inbegrip van de vraag of verweerder op goede gronden een overtreding heeft aangenomen.
6.3
Aangezien het schrijven niet is gericht op enig rechtsgevolg, is dit geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb (vergelijk ook de uitspraak van het College van 10 juli 2018, ECLI:NL:CBB:2018:374 en de uitspraak van 22 januari 2019, ECLI:NL:CBB:2019:30). Gelet hierop heeft verweerder gelet op de artikelen 8:1, 7:1 en 1:3 van de Awb het bezwaar van appellant terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het College komt dan ook niet toe aan hetgeen appellant verder inhoudelijk heeft aangevoerd.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Verbeek, in aanwezigheid van mr. A. Verhoeven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 december 2019.
w.g. J.L. Verbeek w.g. A. Verhoeven