In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 3 december 2019, zaaknummer 18/2485, is de appellant, een melkveehouder, in beroep gegaan tegen een besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De appellant betoogde dat het fosfaatrechtenstelsel een individuele en buitensporige last op hem legde, vooral gezien zijn investeringen in de uitbreiding van zijn bedrijf. De rechtbank oordeelde dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat het fosfaatrechtenstelsel hem onevenredig benadeelde. De appellant had zich bewust moeten zijn van de risico's van productiebeperkende maatregelen bij zijn investeringsbeslissingen. De rechtbank erkende echter dat verweerder in het bestreden besluit onvoldoende had ingegaan op de strijd met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. Dit gebrek werd gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat het aannemelijk was dat de appellant hierdoor niet benadeeld was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en veroordeelde de verweerder tot vergoeding van de proceskosten van de appellant, vastgesteld op € 1.024,-, en het griffierecht van € 170,-.