ECLI:NL:CBB:2019:649
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - meervoudig
- R.C. Stam
- T. Pavićević
- I.M. Ludwig
- Rechtspraak.nl
Toepassing van het TTO-systeem en de gevolgen voor taxichauffeurs in Amsterdam
In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 3 december 2019, zaaknummer 18/518, staat de intrekking van de Taxxxivergunning van een taxichauffeur centraal. De appellant, werkzaam bij Taxicentrale Amsterdam BV, had zijn vergunning verloren na de opzegging van zijn aansluiting bij de Taxicentrale. De gemeente Amsterdam had deze intrekking gerechtvaardigd door te verwijzen naar de vereiste aansluiting bij een Toegelaten Taxi Organisatie (TTO) volgens de Taxiverordening Amsterdam 2012 en artikel 82b van de Wet personenvervoer 2000 (Wp2000). De appellant betwistte de rechtmatigheid van deze intrekking en stelde dat het TTO-systeem in strijd was met zijn rechten onder het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), met name artikel 11 (vrijheid van vereniging) en artikel 6 (recht op een eerlijk proces).
Het College oordeelde dat de invoering van het TTO-systeem niet in strijd was met artikel 11 van het EVRM, omdat de verplichting om bij een TTO aangesloten te zijn niet de kern van de vrijheid van vereniging aantast. De mogelijkheid voor taxichauffeurs om zich bij verschillende TTO's aan te sluiten, werd als voldoende beschouwd. Het College concludeerde dat de gemeentelijke wetgever een zorgvuldige afweging had gemaakt en dat de maatregelen noodzakelijk waren in het belang van de bescherming van de rechten van anderen, gezien de problematiek op de Amsterdamse taximarkt.
De beroepsgronden van de appellant werden verworpen, en het College verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt de balans tussen de regulering van de taximarkt en de rechten van individuele chauffeurs, en bevestigt dat de overheid een ruime beoordelingsruimte heeft bij het vaststellen van noodzakelijke maatregelen in een democratische samenleving.