ECLI:NL:CBB:2019:606

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
26 november 2019
Publicatiedatum
25 november 2019
Zaaknummer
18/2016
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Fosfaatrechten en de omzetting van varkensrechten in fosfaatrecht in het kader van de Meststoffenwet

In deze zaak, behandeld door het College van Beroep voor het Bedrijfsleven, gaat het om de vaststelling van fosfaatrechten voor een melkveehouderij. Appellant, die op 2 juli 2015 33 melkkoeien en 26 stuks jongvee hield, heeft vier melkkoeien afgevoerd kort voor de peildatum, waardoor hij 136 kg fosfaatrecht mist. Dit fosfaatrecht heeft, naar de actuele koers, een waarde van ruim € 16.000,-. Appellant stelt dat deze afvoer leidt tot een disproportionele last, omdat hij 14% minder dieren had dan gebruikelijk in andere jaren. De verweerder, de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, heeft het fosfaatrecht vastgesteld op 1.557 kg, conform de Meststoffenwet (Msw). De appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit is ongegrond verklaard. Het College oordeelt dat zolang de in artikel 33Aa van de Msw voorziene algemene maatregel van bestuur niet is getroffen, omzetting van varkensrechten in fosfaatrechten niet mogelijk is. De beroepsgrond van appellant faalt, omdat er geen bewijs is dat de financiële gevolgen van het gemiste fosfaatrecht ingrijpend zijn voor het bedrijf. Het College verklaart het beroep ongegrond en ziet geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 18/2016

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 november 2019 in de zaak tussen

[naam] , te [plaats] , appellant,

en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigden: mr. S.J.E. Loontjens en mr. G. Meijerink).

Procesverloop

Bij besluit van 3 januari 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder op grond van artikel 23, derde lid, van de Meststoffenwet (Msw), het op het bedrijf van appellant rustende fosfaatrecht vastgesteld.
Bij besluit van 31 juli 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 oktober 2019. Appellant is daar verschenen, verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1.1
Appellant exploiteert een melkveehouderij en op 2 juli 2015 hield hij 33 melkkoeien en 26 stuks jongvee. Verweerder heeft het aan appellant toekomende fosfaatrecht vastgesteld op 1.557 kg.
1.2
Appellant heeft vlak voor die peildatum vier melkkoeien afgevoerd en hield daardoor, naar zijn stelling, op 2 juli 2015 14% minder dieren dan gebruikelijk in andere jaren. Hij heeft voorgesteld om zijn varkensrechten om te zetten naar fosfaatrechten.
2.1
Ingevolge artikel 23, derde lid, van de Msw stelt verweerder het fosfaatrecht vast in overeenstemming met de productie van dierlijke meststoffen door melkvee dat op 2 juli 2015 op het bedrijf is gehouden en geregistreerd. Veehouders krijgen dus fosfaatrechten voor melkvee dat zij op 2 juli 2015 op het eigen bedrijf hielden. Op die basis bedraagt het fosfaatrecht van appellant 1.557 kg.
2.2
Zolang de in artikel 33Aa van de Msw voorziene algemene maatregel van bestuur niet is getroffen, is omzetting van de appellant toekomende varkensrechten in fosfaatrecht niet mogelijk. Overweging 5.9.4 in de uitspraak van 17 oktober 2018 (ECLI:NL:CBB:2018:522) maakt duidelijk dat, gelet op de geringe ruimte die het derogatieplafond en de sectorale mestproductieplafonds laten, geen verplichting tot het opstellen van die algemene maatregel van bestuur kan worden aangenomen. Deze beroepsgrond faalt.
2.3
Verder voert appellant aan dat het fosfaatrechtenstelsel (in het bijzonder de gekozen peildatum) op hem een disproportionele individuele last legt (doordat het aantal melkkoeien op 2 juli 2015 14% lager was dan in voorgaande jaren). In dat verband stelt appellant enkel dat hij vier melkkoeien kort voor 2 juli 2015 heeft afgevoerd. Door de afvoer van de vier melkkoeien mist appellant 136 kg fosfaatrecht, naar de actuele koers een waarde van ruim
€ 16.000,-. Van dat bedrag is niet op voorhand aannemelijk dat het ingrijpende financiële gevolgen heeft voor het bedrijf. Een vergelijking met de (concrete) aantallen in voorgaande jaren en inzicht in het bijbehorend jongvee ontbreekt. De beroepsgrond faalt.
3. Het beroep is ongegrond.
4. Het College ziet geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stam in aanwezigheid van mr. F. Willems, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 november 2019.
w.g. R.C. Stam w.g. F. Willems