1.4Bij het primaire besluit heeft verweerder een korting van 12% toegepast op alle GLB-subsidies die appellant heeft aangevraagd in 2016. Verweerder heeft hieraan de op 2 december 2016 geconstateerde overtredingen ten grondslag gelegd van de volgende randvoorwaarden:
- de verplichting dat de ligruimte van de kalveren comfortabel en niet schadelijk is; de ligruimte moet zindelijk zijn en een behoorlijke afvoer hebben, waarvoor de korting 3% is;
- de verplichting kalveren te laten beschikken over op hun leeftijd en gewicht afgestemd voeder dat beantwoordt aan de met hun gedrag samenhangende en hun fysiologische behoefte. Daarnaast mag een kalf niet gemuilkorfd worden, waarvoor de korting 3% is;
- het verbod kalveren te huisvesten in eenlingboxen indien de kalveren ouder zijn dan 8 weken, waarvoor de korting 3% is;
- de verplichting een dier voldoende schoon water te geven of anderszins aan zijn behoefte aan water te voldoen, waarvoor de korting 3% is;
- de verplichting dieren die ziek of gewond lijken onmiddellijk op passende wijze te verzorgen of een dierenarts te raadplegen, waarvoor de korting 3% is;
- de verplichting behuizingen en inrichtingen voor de beschutting van een dier zo te ontwerpen, maken en onderhouden dat het dier zich niet kan verwonden, waarvoor de korting 9 % is, omdat de overtreding op 2 december 2016 een herhaling betreft van de overtreding op 29 oktober 2015.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder heeft hierbij uiteengezet dat hetgeen de NVWA in het rapport van bevindingen heeft geconstateerd, namelijk dat appellant niet heeft voldaan aan de diverse randvoorwaarden, juist is. Verweerder heeft aan appellant daarom terecht een korting van 12% opgelegd op de door appellant in 2016 aangevraagde GLB-steun.
3. Appellant kan zich niet vinden in de door verweerder vastgestelde randvoorwaardenkorting. Appellant bestrijdt een tweetal overtredingen van de randvoorwaarden en stelt dat de controle een momentopname is en dat deze op een voor hem ongelukkig moment plaatsvond. Appellant voert hierbij aan dat er op het moment van de controle sprake was van personele problemen waardoor hij aanzienlijk achter liep op het gebruikelijke schema. Daarnaast stelt appellant dat het opleggen van een randvoorwaardenkorting niet aan de orde kan zijn omdat het specifieke niet-nalevingsrapport in onderhavig dossier ontbreekt en dit evenzeer geldt voor het evaluatiegedeelte waarin sprake zou moeten zijn van een belangenafweging. Subsidiair is appellant van mening dat de rekenregels op grond van artikel 74, tweede lid van de Uitvoeringsverordening (EU) nr. 809/2014 van de Commissie van 17 juli 2014 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het geïntegreerd beheers- en controlesysteem, plattelandsontwikkelingsmaatregelen en de randvoorwaarden (Verordening 809/2014) niet juist zijn toegepast en dat de randvoorwaardenkorting niet meer dan 9% kan bedragen.