In deze zaak, behandeld door het College van Beroep voor het bedrijfsleven, gaat het om de toekenning van fosfaatrechten aan appellante, die op de peildatum 2 juli 2015 een vaars en een koe op haar bedrijf had. De koe was geregistreerd als zoogkoe en was op dat moment droog. Na een aantal juridische stappen, waaronder een besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, dat het fosfaatrecht van appellante op 21 kg vaststelde, en een wijzigingsbesluit dat dit recht op 0 kg vaststelde, heeft appellante beroep ingesteld. Het College heeft vastgesteld dat appellante voldoende bewijs heeft geleverd dat de koe op de peildatum voor melkproductie werd gehouden, ondanks het feit dat zij zelf geen melkveehouderij heeft. Het College heeft verweerder erkend dat hij fosfaatrecht moet toekennen voor de vaars en heeft het beroep gegrond verklaard. De uitspraak leidt tot de conclusie dat appellante recht heeft op een fosfaatrecht van 50 kg, en het College heeft het bestreden besluit en het wijzigingsbesluit vernietigd. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn vastgesteld op € 1.536,-.