Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de meervoudige kamer van 17 september 2019 in de zaak tussen
[naam 1] , handelend onder de naam [naam 2] , te [plaats] , appellant
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
Tot slot is appellant het niet eens met de door verweerder opgelegde korting. Zij stelt zich op het standpunt dat in haar geval geen sprake is van opzet, hetgeen de term “gele kaart” wel veronderstelt. Appellant vindt het onrechtvaardig dat verweerder zich mag verschuilen achter een marge van 2%, terwijl zij haar uiterste best doet om de Gecombineerde opgave zo nauwkeurig mogelijk in te vullen en bij een verschil van slechts 1,52% al wordt gekort.
.Dat verweerder eerst in het bestreden besluit (over uitbetaling van de basis- en vergroeningsbetaling over het jaar 2016) ten aanzien van perceel 1 een voor appellant kenbaar beroep op de 2% marge heeft gedaan, doet hieraan niet af.
Uit het overwogene in 4.5 en 5.3 volgt dat het beroep gericht tegen het herziene bestreden besluit gegrond is. Dit besluit dient te worden vernietigd. Verweerder zal opnieuw op de bezwaren van appellant moeten beslissen met inachtneming van deze uitspraak. Het College stelt daarvoor een termijn van acht weken.
Beslissing
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het herziene bestreden besluit gegrond;
- vernietigt het herziene bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 333,- aan appellant te vergoeden.