Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de meervoudige kamer van 10 september 2019 in de zaak tussen
V.O.F. [naam 1] , te [plaats] , appellante
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
d) de betrokkene kan ten genoegen van de bevoegde autoriteit aantonen dat hij of zij geen schuld heeft aan de niet-naleving van de in lid 1 genoemde verplichtingen, of de bevoegde autoriteit oordeelt anderszins dat de betrokkene geen schuld treft;
29 december 2012 tot 6 april 2013 de verblijflocaties van 141 schapen onbekend waren. Volgens verweerder zijn de dieren per 29 december 2012 wel afgevoerd van Uniek Bedrijfsnummer (UBN) [… 1] , maar niet aangevoerd bij UBN [… 2] . Vervolgens zouden de dieren per 6 april 2013 wel weer zijn aangevoerd bij UBN [… 1] , maar niet zijn uitgevoerd bij UBN [… 2] . Pas op 7 maart 2017 (en dus nadat de graasdierpremie werd aangevraagd) zijn de meldingen van de aan en afvoer bij UBN [… 2] alsnog juist doorgegeven en verwerkt in het I&R-systeem. Naar het oordeel van het College heeft appellante met de enkele stelling dat de 141 (afgewezen) schapen altijd in haar bezit zijn gebleven niet gemotiveerd bestreden dat de schapen in de periode van 29 december 2012 tot
6 april 2013 niet voldeden aan de eisen van het systeem van registratie. Het College ziet dan ook geen grond voor het oordeel dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat niet is voldaan aan de registratie-eisen.
30 juli 2016 expliciet gewezen op de gevolgen van een onjuiste registratie en appellante geïnformeerd over de mogelijkheid de aanvraag van de graasdierpremie in zijn geheel in te trekken, dan wel de aanvraag voor specifieke dieren in te trekken. Daarbij heeft verweerder expliciet aangegeven dat het daarbij ook kan gaan om meldingen van langer geleden door andere houders. Het College volgt appellante dan ook niet in haar betoog dat de registratie-eisen waaraan zij diende te voldoen ten tijde van de aanvraag niet bekend waren. Appellante heeft er, blijkens de door haar ter zitting afgelegde verklaringen, bewust voor gekozen de registratie van haar schapen in het I&R-systeem slechts steekproefsgewijs te controleren. Met deze handelwijze heeft zij het risico genomen dat de aanvraag om uitbetaling van de graasdierpremie zou worden afgewezen. Dit brengt met zich mee dat appellante zich niet met succes kan beroepen op artikel 64, tweede lid, sub d, van de Verordening 1306/2013.