uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de meervoudige kamer van 10 september 2019 in de zaak tussen
de zorgverzekeraars:
1. Zilveren Kruis Zorgverzekeringen N.V.,
2. Interpolis Zorgverzekeringen N.V.,
3. FBTO Zorgverzekeringen N.V.,
4. Avéro Achmea Zorgverzekeringen N.V.,
alsmede Nedasco B.V./Caresco B.V., IAK Volmacht B.V. en Aevitae B.V.,
5. De Friesland Zorgverzekeraar N.V.,
6. Onderlinge Waarborgmaatschappij Centrale Zorgverzekeraars Groep Zorgverzekeraar U.A.,
7. Centrale Ziektekostenverzekering NVZ N.V.,
8. OHRA Ziektekostenverzekering N.V.,
9. OHRA Zorgverzekeringen N.V.,
10. Menzis Zorgverzekeraar N.V.,
11. Menzis N.V.,
12. Anderzorg N.V.,
13. VGZ Zorgverzekeraar N.V.,
14. N.V. Zorgverzekeraar UMC,
15. N.V. Univé Zorg,
16. IZA Zorgverzekeraar N.V.,
17. VGZ voor de Zorg N.V.,
18. ONVZ Ziektekostenverzekeraar N.V.,
19. ONVZ Aanvullende Verzekering N.V.,
20. Onderlinge Waarborgmaatschappij DSW Zorgverzekeraar U.A.,
21. Stad Holland Zorgverzekeraar Onderlinge Waarborgmaatschappij U.A.,
22. ASR Basis Ziektekostenverzekeringen N.V.,
23. Onderlinge Waarborgmaatschappij Zorgverzekeraar Zorg en Zekerheid U.A.,
24. ENO Zorgverzekeraar N.V.,
appellanten, hierna: de zorgverzekeraars,
(gemachtigde: mr. J.J. Rijken),
de Nederlandse Zorgautoriteit, verweerster,
(gemachtigden: mr. E.C. Pietermaat en mr. F.J.H. van Tienen).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: de Koninklijke Nederlandse Organisatie van Verloskundigen (KNOV), te Utrecht.