In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 3 september 2019, zaaknummer 18/1022, werd het beroep van appellante, een maatschap, tegen de besluiten van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit inzake fosfaatrechten behandeld. De zaak draaide om de toepassing van de knelgevallenregeling, die boeren in staat stelt om onder bepaalde omstandigheden een hoger fosfaatrecht te verkrijgen. Appellante had een melding gedaan van bijzondere omstandigheden, waaronder ziekte van een vennoot, en stelde dat deze omstandigheden niet voldoende waren meegewogen door de verweerder. De minister had het fosfaatrecht van appellante vastgesteld op 4.827 kilogram, maar na herziening was dit verhoogd naar 5.219 kilogram. De appellante was van mening dat de minister niet correct had gehandeld door geen rekening te houden met niet-gerealiseerde uitbreidingsplannen en de ziekte van de vennoot, die na de peildatum had plaatsgevonden.
Het College oordeelde dat de minister de knelgevallenregeling correct had toegepast en dat er geen strijd was met het motiveringsbeginsel. De bijzondere omstandigheden die appellante aanvoerde, waren niet van invloed op de vaststelling van het fosfaatrecht, omdat de ziekte van de vennoot na de peildatum had plaatsgevonden. Het College verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit en het besluit van 3 juli 2018 niet-ontvankelijk, maar verklaarde het beroep tegen het vervangingsbesluit ongegrond. Tevens werd de minister veroordeeld in de proceskosten van appellante, vastgesteld op € 1.280,-.