ECLI:NL:CBB:2019:335
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen fosfaatrecht vaststelling in verband met buitengewone omstandigheden
In deze zaak heeft de maatschap [naam 1] beroep ingesteld tegen de vaststelling van het fosfaatrecht door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Het primaire besluit, genomen op 10 januari 2018, stelde het fosfaatrecht vast op 3.267 kg. De appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, omdat zij meende dat door buitengewone omstandigheden haar fosfaatrecht lager was vastgesteld. Op 30 oktober 2018 heeft de minister het fosfaatrecht verhoogd, maar appellante was van mening dat deze verhoging niet voldoende was en heeft beroep ingesteld. De zitting vond plaats op 21 juni 2019, waar appellante werd vertegenwoordigd door [naam 2] en [naam 3], bijgestaan door mr. G.G. Kranendonk. De minister was vertegenwoordigd door zijn gemachtigden.
De kern van het geschil draait om de vraag of de minister rekening had moeten houden met de verwachte groei van de veestapel van appellante, die door de ziekte van een vennoot was vertraagd. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft in zijn overwegingen uiteengezet dat het fosfaatrecht op basis van artikel 23, zesde lid, van de Meststoffenwet (Msw) moet worden vastgesteld op basis van de situatie zoals die zou zijn geweest zonder de ziekte. Het College heeft daarbij verwezen naar eerdere uitspraken waarin is geoordeeld dat niet gerealiseerde uitbreidingen niet in aanmerking worden genomen bij de vaststelling van het fosfaatrecht. Het College heeft geconcludeerd dat de beroepsgrond van appellante niet opgaat en dat het beroep ongegrond is verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.