ECLI:NL:CBB:2019:333
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen fosfaatrecht vaststelling in het kader van de Meststoffenwet
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 6 augustus 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en een stille maatschap. De zaak betreft de vaststelling van het fosfaatrecht van de appellante, die op 5 januari 2018 door de minister was vastgesteld op 8.997 kilogram. De appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, wat door de minister op 16 oktober 2018 ongegrond werd verklaard. Hierop heeft de appellante beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 21 juni 2019 heeft de appellante betoogd dat de minister bij de berekening van het fosfaatrecht rekening had moeten houden met de feitelijke bedrijfssituatie op 2 juli 2015, waarbij de uitbraak van Bovine Virus Diarree (BVD) op haar bedrijf in 2013 een belangrijke rol speelde. De appellante verzocht om de dieraantallen die door deze ziekte verloren waren gegaan, mee te tellen bij de berekening van het fosfaatrecht.
Het College heeft overwogen dat de minister de dieraantallen en melkproductie op 2 juli 2015 correct heeft vergeleken met die op 1 september 2013. De appellante voldeed niet aan de voorwaarde dat het fosfaatrecht op de peildatum minimaal vijf procent lager moest zijn dan op de alternatieve peildatum. Het College heeft in eerdere uitspraken bevestigd dat de wetgever niet de bedoeling had om niet gerealiseerde uitbreidingen in aanmerking te nemen bij de vaststelling van het fosfaatrecht. De beroepsgrond van de appellante faalde, en het College heeft geen aanleiding gezien voor een nieuw onderzoek naar de omstandigheden van het bedrijf.
De uitspraak concludeert dat het beroep ongegrond is en er geen reden is voor een proceskostenveroordeling. De beslissing is openbaar uitgesproken door mr. R.C. Stam, in aanwezigheid van griffier mr. F. Willems.