Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de meervoudige kamer van 18 juni 2019 op het hoger beroep van:
[naam 1] , te [plaats] , appellante
(gemachtigden: mr. R. Elkerbout en mr. L.L. Bremmer),
de Autoriteit Consument en Markt(ACM),
Procesverloop in hoger beroep
Grondslag van het geschil
Uitspraak van de rechtbank
Eerstejaarsplantuienen
Zilveruienoverweegt de rechtbank dat gelet op de daarin toegepaste Boetecode 2007 [gepubliceerd in Stcrt. 2007, nr. 123/pag. 41 en gewijzigd bij Stcrt. 2007, nr. 196/pag. 25, hierna: Boetecode 2007] een maximale ernstfactor van 3 gold. ACM heeft in beide besluiten binnen de gehanteerde bandbreedte een hoge ernstfactor toegepast, namelijk een ernstfactor van 2 in
Eerstejaarsplantuienen een ernstfactor van 2,75 in
Zilveruien. In de zaak
Natuurazijnzijn dezelfde boetebeleidsregels toegepast als bij appellante, maar de factoren die hebben meegewogen hebben in die zaak geleid tot een ernstfactor van 3. Met ACM is de rechtbank van oordeel dat de zaken
Eerstejaarsplantuienen
Natuurazijnin die zin verschillen met deze zaak dat door [naam 2] en appellante alle afnemers zijn besproken, dat de afnemers geheel afhankelijk waren en geen tegenwicht konden bieden en dat het kartel de gehele markt omvatte. In de uitspraak in de zaak
Zilveruien(uitspraak van 20 maart 2014, ECLI:NL:RBROT:2014:2045) heeft de rechtbank overwogen dat het bestaan van een horizontale afspraak ter beïnvloeding van het prijspeil, waarbij men regelmatig (twee keer per jaar) bij elkaar kwam en daarnaast over bepaalde kwesties ad hoc afstemde, en sprake was van een hoog marktaandeel, een hoge ernstfactor (van in dat geval 2,75 met het maximum van 3) rechtvaardigt. Ook naar het oordeel van het College (uitspraak van 24 maart 2016, ECLI:NL:CBB:2016:57) is dat het geval. Het College overweegt weliswaar dat de in
Zilveruiengehanteerde factor mogelijk niet geheel in overeenstemming is met de ernst van de overtreding, omdat niet aannemelijk is geworden dat de betrokken ondernemingen een strategie op prijsmaximalisatie hebben nagestreefd, maar gaat verder aan dat aspect voorbij omdat de eventueel als gevolg daarvan gerechtvaardigde (beperkte) verlaging van de ernstfactor niet zou doorwerken in het uiteindelijke boetebedrag. In de onderhavige zaak is ACM echter, anders dan in de zaak
Zilveruien, bij de boeteoplegging aanzienlijk ruimer onder de maximale ernstfactor (van 5) gebleven. Dat van een strategie gericht op prijsmaximalisatie niet is gebleken, rechtvaardigt hierdoor geen verlaging van de ernstfactor. Voorts overweegt de rechtbank dat, anders dan in de zaak
Eerstejaarsplantuiengeen sprake is van een afspraak die nooit goed heeft gewerkt waardoor de gevolgen van de overtreding beperkt zijn gebleven.
Beoordeling van het geschil in hoger beroep
Appellante komt in hoger beroep uitsluitend op tegen het oordeel van de rechtbank dat ACM voldoende heeft gemotiveerd waarom zij tot een ernstfactor van 3,5 is gekomen. Appellante voert aan dat zij tijdens de zitting bij de rechtbank vijf omstandigheden heeft genoemd die een lagere ernstfactor rechtvaardigen en die volgens haar onvoldoende zijn meegewogen. De rechtbank is daar niet of hooguit summier op in gegaan. Volgens appellante geeft de aangevallen uitspraak geen blijk van een volle toetsing door de rechtbank.
Natuurazijn,
Zilveruienen
Eerstejaarsplantuienwaarin ACM lagere ernstfactoren heeft gehanteerd. In dat licht is het opleggen van een boete met een ernstfactor van 3,5 aan appellante niet passend en in strijd met het gelijkheidsbeginsel.
Zilveruienen
Eerstejaarsplantuien, in het onderhavige geval geen aanknopingspunt om toepassing te geven aan de Boetecode 2007, waarin de bandbreedte waarbinnen de ernstfactor wordt vastgesteld is bepaald op 0 tot 3. Van gelijke gevallen is daarom geen sprake.
Zilveruien,
Eerstejaarsplantuienen
Natuurazijnvan de onderhavige zaak verschillen in die zin dat door appellante en [naam 2] alle afnemers zijn besproken, dat de afnemers geheel afhankelijk waren en geen tegenwicht konden bieden, dat het kartel de gehele markt omvatte en dat niet aannemelijk is geworden dat de afspraken tussen appellante en [naam 2] nooit goed hebben gewerkt en de gevolgen voor de mededinging dus beperkt zijn gebleven. Daar komt bij dat uit de toepasselijke Boetebeleidsregels 2013 volgt dat ACM de ernstfactor vaststelt op een waarde van ten hoogste 5, daar waar in de Boetecode 2007 - toegepast in de zaken
Zilveruienen
Eerstejaarsplantuien- een ernstfactor van maximaal 3 gold.
Tractiebatterijen(besluit van ACM van 30 juni 2017, zaaknummer 7615), waarin ACM, onder toepassing van de Boetebeleidsregels 2013, een ernstfactor van 2,25 heeft gehanteerd. ACM heeft naar het oordeel van het College genoegzaam toegelicht waarom zij in die zaak een lagere ernstfactor heeft gehanteerd, te weten de omstandigheid dat de verboden prijsafspraak slechts op één, weliswaar belangrijk, onderdeel van de prijs van tractiebatterijen betrekking had (op de overige onderdelen van de prijs bleef sprake van concurrentie) en de door partijen overeengekomen loodtoeslag herleidbaar was tot een objectieve en transparante variabele, namelijk de koers van lood op de London Metal Exchange.