ECLI:NL:CBB:2019:236

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
20 mei 2019
Publicatiedatum
12 juni 2019
Zaaknummer
19/660
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van spoedbestuursdwang op dieren wegens overtreding van de Wet dieren en het Besluit houders van dieren

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 20 mei 2019 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van bestuursdwang. De zaak betreft de toepassing van spoedbestuursdwang door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit op vijf pony’s, drie honden en vier varkens, die op 24 april 2019 in beslag zijn genomen wegens overtredingen van de Wet dieren en het Besluit houders van dieren. De verzoekster, die de dieren in haar bezit had, maakte bezwaar tegen het primaire besluit en vroeg om een voorlopige voorziening om de dieren terug te krijgen.

Tijdens de zitting op 16 mei 2019 werd duidelijk dat de dieren in zeer slechte conditie verkeerden en dat er sprake was van een acute noodzaak voor medische zorg. De dierenarts die de situatie ter plaatse had beoordeeld, bevestigde dat de dieren direct medische verzorging nodig hadden. De voorzieningenrechter oordeelde dat de medische situatie van de dieren, de voorgeschiedenis van verzoekster en het risico op onttrekken aan toezicht voldoende grond vormden voor de toepassing van spoedbestuursdwang. Verzoekster betwistte de overtredingen, maar de voorzieningenrechter achtte de onderbouwing van de overtredingen voldoende aangetoond.

De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat de omstandigheden zodanig waren dat onmiddellijke actie noodzakelijk was. De rechter concludeerde dat de minister terecht had gehandeld door de dieren in beslag te nemen en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van houders van dieren om te zorgen voor de nodige verzorging en de bevoegdheid van bestuursorganen om in spoedeisende gevallen op te treden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 19/660
uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 mei 2019 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[naam 1] , te [plaats 1] , verzoekster

(gemachtigde: mr. J.L. Baar),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigde: mr. R.H.M. Sipman).

Procesverloop

Bij besluit van 7 mei 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de beslissing tot het toepassen van spoedbestuursdwang op 24 april 2019 wegens overtreding van artikel 2.2, lid 8, van de Wet dieren en artikel 1.7, aanhef en onder c, van het Besluit houders van dieren (Bhd) op papier gezet.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 mei 2019. Verzoekster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verder waren ter zitting aanwezig [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] , allen werkzaam voor verweerder.

Overwegingen

1. Ingevolge het bepaalde in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij het College beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep, bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Voor zover in deze uitspraak een oordeel wordt gegeven over de rechtmatigheid van het primaire besluit, is sprake van een voorlopig oordeel dat het College niet bindt in een eventuele bodemprocedure.
2. Verzoekster wil met deze voorlopige voorziening bereiken dat zij de op 24 april 2019 in beslag genomen dieren (met uitzondering van de twee pony’s die zijn geëuthanaseerd) terug krijgt. Verweerder heeft ter zitting te kennen gegeven voornemens te zijn de dieren na 20 mei 2019 vrij te geven en over te dragen, als op dat moment blijkt dat de gezondheid van de dieren dat toelaat. Daarmee is het spoedeisend belang bij deze voorlopige voorziening gegeven.
3. Op 24 april 2019 is er op het perceel aan de [adres] te [plaats 2] een controle uitgevoerd. Van de bevindingen is een toezichtrapport opgemaakt. Blijkens het toezichtrapport was er een dierenarts bij de controle aanwezig. De dierenarts heeft tijdens de controle het volgende geconstateerd. Een Shetlander pony bont van kleur liep kreupel met zijn rechter voorbeen. Een andere Shetlandpony bont van kleur was ook kreupel aan het rechterbeen en mogelijk hoefbevangen. Bij een Welsh pony schimmel werd kreupelheid aan beide zijden geconstateerd, de pony wilde nauwelijks lopen. Volgens de dierenarts was mogelijk sprake van zware hoefbevangenheid. Ten aanzien van een andere Welsh pony schimmel is geconstateerd dat deze constant aan het hoesten was. Er kwam groen snot uit beide neusgaten, zodat er een vermoeden bestond van een fikse longontsteking en mogelijk (de besmettelijke ziekte) droes. Een andere Shetlandpony had bijna geen vacht meer en was op zeer veel plekken kaal. Deze pony stond desondanks vol in de zon en was drachtig. De dierenarts constateerde ten aanzien van vier minivarkens dat zij onder de schurft zaten, in een hok van 1 bij 1 meter verbleven waarin zij geen bewegingsvrijheid hadden en waarin geen water beschikbaar was. Ten aanzien van een aangetroffen hond (kruising Bull Mastiff) heeft de dierenarts geconstateerd dat de hond erg mager was, de ribben waren duidelijk zichtbaar. Verder werden 3 benches aangetroffen waar meerdere honden in zaten, terwijl de benches geschikt zijn om één hond in te houden. De vloer van de stal was beton. Ten aanzien van een witte Chihuahua is geconstateerd dat de ruggengraat en de ribben goed zichtbaar waren. De nagels waren te lang. Ook werd een zeer magere Engelse Bulldog aangetroffen. Aan het slot van de medische verklaring van de dierenarts in het toezichtrapport staat vermeld dat het in zijn visie het beste is om deze dieren weg te halen bij verzoekster en de heer [naam 5] .
4. In het toezichtrapport staat verder vermeld dat het ter plaatse herstellen van de geconstateerde overtredingen volgens verweerder niet opportuun was, omdat betrokkenen verklaarden geen dierenarts te hebben geraadpleegd en de dieren in dermate slechte conditie waren dat ze direct medische verzorging nodig hadden. Verder bestond volgens het toezichtrapport het risico dat betrokkenen zich aan het toezicht zouden onttrekken.
De dieren (vijf pony’s, drie honden en vier varkens) zijn vervolgens meegevoerd en opgeslagen. In de opvang zijn de dieren verder medisch onderzocht en is per dier een medische verklaring opgesteld. Twee van de pony’s zijn vervolgens geëuthanaseerd in verband met de aanwezige medische problematiek. De overige dieren verblijven in de opvang. Een tiental andere op de locatie aangetroffen dieren (waaronder pony’s en een paard) is niet meegevoerd.
5. In artikel 2.2, lid 8, van de Wet dieren is bepaald dat het houders van dieren is verboden aan deze dieren de nodige verzorging te onthouden. In artikel 1.7, aanhef en onder c, van het Bhd is bepaald dat degene die een dier houdt, er zorg voor draagt dat een dier dat ziek of gewond lijkt onmiddellijk op passende wijze wordt verzorgd.
6. Verzoekster betwist dat sprake is van een overtreding van artikel 2.2, lid 8, van de Wet dieren. Een aantal dieren is zeer kort voor de toepassing van de spoedbestuursdwang in het bezit van verzoekster gekomen. Ter zitting is namens verzoekster desgevraagd toegelicht dat één van de pony’s op 13 april 2019 is verkregen (in Duitsland) en de vier varkens op 20 april 2019. Het behoeft geen betoog dat een dier waarbij sprake is van magerte of een infectie, niet van de een op de andere dag daarvan genezen is of vetter is. Een dier waarbij sprake is van magerte of een infectie met vlooien of schurft, is niet van de ene op de andere dag daarvan genezen of vetter.
7. De voorzieningenrechter volgt verzoekster niet in dit betoog. Gelet op de verklaring van de dierenarts in het toezichtrapport en de medische verklaringen na onderzoek in de opvang acht de voorzieningenrechter voldoende aangetoond dat zowel de pony die op 13 april 2019 in het bezit van verzoekster is gekomen als de varkens die op 20 april 2019 in haar bezit zijn gekomen, direct medische zorg nodig hadden. De controle vond plaats op 24 april 2019. Dat verzoekster daarvoor al een dierenarts had ingeschakeld dan wel de dieren op een andere manier medische zorg had verleend is niet gesteld of gebleken. Integendeel heeft [naam 5] , die zich evenals verzoekster als houder van de dieren heeft gemeld, tijdens de controle verklaard dat er geen dierenarts was ingeschakeld. Dat een dierenarts al was ingeschakeld kon wel van verzoekster worden verwacht, aangezien in artikel 1.7, aanhef en onder c, van het Bhd is bepaald dat onmiddellijk passende zorg moet worden verleend aan een dier dat ziek of gewond lijkt en zij de dieren naar eigen zeggen in zieke toestand heeft verkregen. Voor het overige heeft verzoekster de gestelde overtredingen van artikel 2.2, lid 8, van de Wet dieren en artikel 1.7, aanhef en onder c, van het Bhd, niet gemotiveerd betwist. De voorzieningenrechter acht overtreding van de hiervoor genoemde wettelijke bepalingen op basis van het toezichtrapport en de medische verklaringen naar voorlopig oordeel voldoende onderbouwd. Verweerder was dus bevoegd om handhavend op te treden.
8. Verder is door verzoekster aangevoerd dat onvoldoende is onderbouwd dat de aangetroffen situatie dermate spoedeisend was dat dit de toepassing van artikel 5:31 van de Awb rechtvaardigt. Aan verzoekster had een begunstigingstermijn (desnoods een zeer korte) gegeven moeten worden om de situatie ter plaatse te herstellen. Voor dit standpunt vindt verzoekster steun in de uitspraken van het College van 21 juni 2012 (ECLI:NL:CBB:BX0139), van 24 juli 2014 (ECLI:NL:CBB:2014:294) en van 29 maart 2012 (ECLI:NL:CBB:2012:BW3815). Voor zover het de pony’s betreft had opdracht gegeven kunnen worden om, desnoods op zeer korte termijn, een klauwbekapper of hoefsmid in te schakelen. Bovendien was maar één van de pony’s mager, zodat er vanuit gegaan kan worden dat er in zijn algemeenheid voldoende voer was. Ook de vachtverzorging had middels een last opgelost kunnen worden. Dat geldt ook voor de honden. De vlooien, voedingssituatie en vachtverzorging konden worden opgelost. Ook valt wat betreft de varkens niet in te zien dat geen opdracht gegeven kon worden om te gelasten om een dierenarts te raadplegen om de schurft te behandelen. Acuut optreden was niet noodzakelijk. Verder blijkt niet van eerdere controles of besluiten op dit perceel of ten aanzien van deze dieren, zodat een verslechtering van de conditie een onmiddellijk optreden niet kon rechtvaardigen. Dat verzoekster zich eerder aan toezicht heeft onttrokken is ook onvoldoende onderbouwd.
9. Verweerder stelt zich op het standpunt dat buiten kijf stond dat de dieren direct medische zorg nodig hadden. De dierenarts heeft ook verklaard dat het voor de dieren het beste was om ze mee te nemen. Verder heeft verzoekster een historie ten aanzien van het niet verlenen van de nodige zorg aan dieren tot aan 2009. Dit blijkt uit de overgelegde stukken. In 2011 is een houdverbod aan verzoekster opgelegd gedurende 3 jaar. In 2018 is een last onder bestuursdwang opgelegd ten aanzien van een van de honden die nu in beslag is genomen. Tijdens de controle is gebleken dat de hond in een slechtere conditie was dan tijdens de controle in 2018. Onder deze omstandigheden had verweerder er geen vertrouwen in dat verzoekster de overtredingen zou beëindigen. Verder blijkt uit het dossier dat verzoekster in april 2019 een hond heeft laten behandelen bij een dierenarts, maar vervolgens de rekening niet kon betalen. Verweerder acht het daarom niet reëel dat verzoekster de benodigde medische zorg zou kunnen financieren. Het geven van een begunstigingstermijn zou hoe dan ook als resultaat hebben het verlengen van het lijden van de dieren. Verzoekster heeft het zelf zo ver laten komen en verleent stelselmatig niet de nodige hulp. Onder deze omstandigheden is volgens verweerder terecht spoedbestuursdwang toegepast.
10. Op grond van artikel 5:31, eerste lid, van de Awb kan een bestuursorgaan dat bevoegd is om een last onder bestuursdwang op te leggen, in spoedeisende gevallen besluiten dat bestuursdwang zal worden toegepast zonder voorafgaande last. Artikel 5:24, eerste en derde lid, is op dit besluit van overeenkomstige toepassing. Ingevolge het tweede lid kan, indien de situatie zo spoedeisend is, dat een besluit niet kan worden afgewacht, terstond bestuursdwang worden toegepast, maar wordt zo spoedig mogelijk nadien alsnog een besluit als bedoeld in het eerste lid bekendgemaakt.
11. Gelet op de inhoud van de medische verklaring van de dierenarts tijdens de controle en de medische verklaringen van de onderzoeken in de opvang staat voor de voorzieningenrechter voldoende vast dat de vijf pony’s, drie honden en vier varkens per direct medische verzorging nodig hadden. Twee van de pony’s bleken er bovendien zo slecht aan toe te zijn dat ze vrijwel meteen na medisch onderzoek in de opvang zijn geëuthanaseerd. Er moet, zoals hiervoor al is vastgesteld, van uit worden gegaan dat verzoekster voor deze dieren geen dierenarts heeft geraadpleegd en ook niet van plan was om dat te gaan doen voor deze dieren. Tijdens de controle is door [naam 5] verklaard dat hij de pony’s behandelde met het diergeneesmiddel Metacam. Dat diergeneesmiddel, dat volgens de verklaring van verweerder ter zitting enkel op recept verkrijgbaar is, was tijdens de controle echter niet op voorraad. Of er inderdaad behandeling met dit geneesmiddel plaats heeft gevonden staat daarom niet vast. Een recept is ook niet getoond of overgelegd. Bovendien is niet aannemelijk geworden dat dit voor de betreffende pony’s een afdoende behandeling was, gelet op de hoefbevangenheid die bij meerdere pony’s is geconstateerd en de intensieve behandeling die een dergelijke aandoening vraagt. Dit is ter zitting nader uitgelegd door de dierenarts [naam 3] . Dat verweerder gericht te werk is gegaan, blijkt uit het gegeven dat een dierenarts ter plaatse is gekomen en dat alleen de dieren waarvan is gebleken dat zij er ernstig aan toe waren met spoedbestuursdwang zijn meegenomen. Verder blijkt uit het dossier dat er een forse voorgeschiedenis is in die zin dat, vanaf 2009, meermalen tijdens controles is geconstateerd dat verzoekster dieren die zij in haar bezit had onvoldoende (medische) zorg had verleend. Verweerder heeft bij de beslissing om spoedbestuursdwang toe te passen ook mee mogen wegen dat bij een hercontrole in 2018 na het opleggen van een last onder bestuursdwang bleek dat de dieren waar de last op zag niet langer aanwezig waren op de betreffende locatie. Verdere handhaving was daardoor niet mogelijk. Daarmee is de vrees gerechtvaardigd dat verzoekster zich ook na deze controle zou onttrekken aan toezicht. Ook mocht verweerder het onaannemelijk achten dat verzoekster, gelet op het gestelde gebrek aan financiële middelen, in staat zou zijn om de medische zorg die haar dieren nodig hadden te financieren. Ter zitting is verder ook niet duidelijk geworden hoe de zorg voor de dieren voldoende kan worden gewaarborgd als zij teruggegeven zouden worden, aangezien verzoekster in [plaats 1] woont en [naam 5] volgens het BRP in Duitsland woonachtig is. Verweerder heeft, naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter, in dit geval toepassing mogen geven aan artikel 5:31 van de Awb. De gronden slagen niet.
12. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Verbeek, in aanwezigheid van mr. L.N. Foppen, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 mei 2019.
w.g. J.L. Verbeek w.g. L.N. Foppen