ECLI:NL:CBB:2014:294

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
24 juli 2014
Publicatiedatum
6 augustus 2014
Zaaknummer
AWB 14/458
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van bestuursdwang en proceskostenveroordeling in dierenwelzijnszaak

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 24 juli 2014 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van een veehandelaar die geconfronteerd werd met spoedbestuursdwang door de Staatssecretaris van Economische Zaken. De Staatssecretaris had op 17 april 2014 bestuursdwang toegepast wegens overtredingen van de artikelen 36 en 37 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren. De veehandelaar had bijna 300 schapen en een aantal geiten en pony's op zijn bedrijf, waarvan een aanzienlijk aantal in slechte gezondheid verkeerde. De voorzieningenrechter oordeelde dat de situatie niet zo spoedeisend was dat bestuursdwang zonder voorafgaande last kon worden toegepast. De voorzieningenrechter concludeerde dat de veehandelaar voldoende gelegenheid had moeten krijgen om de nodige maatregelen te treffen om de situatie te verbeteren. De voorzieningenrechter schorste het bestreden besluit en de primaire besluiten, en droeg de Staatssecretaris op om de dieren binnen vijf dagen aan de veehandelaar terug te geven. Tevens werd de Staatssecretaris veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de veehandelaar, vastgesteld op € 974,-.

Uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 14/458
11201
uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 juli 2014 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[naam], te [plaats], verzoeker

(gemachtigde: mr. C.E. van Staveren),
en

de Staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr drs J.C.Q. Bult).

Procesverloop

Op 17 april 2014 heeft verweerder spoedbestuursdwang toegepast wegens overtreding van de artikelen 36 en 37 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (Gwd). Verweerder heeft het besluit hiertoe op 24 april 2014 (eerste primaire besluit) bekendgemaakt. Op 27 juni 2014 heeft verweerder de kosten van bestuursdwang over de periode 17 april 2014 tot en met 31 mei 2014 vastgesteld (tweede primaire besluit).
Tegen beide besluiten heeft verzoeker bezwaar gemaakt. Tevens heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Op 18 juli 2014 heeft verweerder op de bezwaren beslist (bestreden besluit). Ter zitting van 21 juli 2014 heeft appellant beroep ingesteld tegen dit besluit.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 juli 2014. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld van J. Nijeboer en W. Wieten.

Overwegingen

1.1 Ingevolge het bepaalde in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien voorafgaand aan een mogelijk beroep, bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Indien een verzoek om voorlopige voorziening is gedaan nadat bezwaar is gemaakt en op dit bezwaar wordt beslist voordat de zitting heeft plaatsgevonden, wordt de verzoeker in de gelegenheid gesteld beroep bij de bestuursrechter in te stellen. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt gelijkgesteld met een verzoek dat wordt gedaan hangende het beroep bij de bestuursrechter.
1.2 Voor zover in deze uitspraak een oordeel wordt gegeven over de rechtmatigheid van het bestreden besluit, is sprake van een voorlopig oordeel dat het College niet bindt in een eventuele bodemprocedure.
2.1 Verzoeker is veehandelaar en hield op zijn bedrijf op 17 april 2014 bijna 300 schapen (waaronder een ram) en een aantal geiten en pony’s. Bij de handel in schapen verkoopt verzoeker de beste schapen en houdt de slechtste schapen over op zijn bedrijf.
2.2 Op 17 april 2014 heeft verweerder 265 schapen en 11 geiten meegevoerd en ondergebracht in een opvang omdat verzoeker ze niet hield in de juiste huisvesting en had nagelaten ze veterinaire zorg te geven. De meest zieke dieren zijn ter plaatse gedood. Enkele dieren zijn niet weggevoerd, omdat zij kort voordien hadden gelammerd of hoogdrachtig waren. Op 29 april 2014 heeft verweerder bericht dat hij de dieren weer aan verzoeker overdraagt als de gezondheidstoestand van de dieren voldoende is hersteld en verzoeker aan een aantal voorwaarden op het gebied van huisvesting voldoet. Tevens dient verzoeker de rekening van de opvang en veterinaire verzorging van zijn dieren te betalen. Verzoeker heeft door verweerder geschatte kosten ( €43.300,-) die tot 8 mei 2014 zijn gemaakt, betaald. Op 13 juni 2014 heeft verweerder bericht dat verzoeker aan alle voorwaarden heeft voldaan doch dat de gezondheidstoestand van de dieren teruggave niet toelaat. De kosten van bestuursdwang over de periode 17 april 2014 tot en met 31 mei 2014 heeft verweerder vastgesteld op € 53.966,28. Van de in bewaring genomen dieren zijn 76 schapen en 39 lammeren in de opvang dood gegaan.
3.1 Verzoeker stelt zich op het standpunt dat het toepassen van spoedbestuursdwang disproportioneel en niet aangewezen was. Verzoeker had de gelegenheid en de voorzieningen om aan de wettelijke eisen te voldoen en was bezig met een medisch traject om de dieren gezond te krijgen. Zonder enig overleg is een groot aantal dieren in bewaring genomen. Verzoeker heeft verweerder meermalen verzocht de dieren terug te geven. Dit is volgens verzoeker mogelijk gelet op de constatering op 6 juni 2014 van de door hem ingeschakelde dierenarts dat een groot aantal dieren, waaronder de geiten, voldoende zijn hersteld.
3.2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de dieren gelet op hun gezondheid direct weggevoerd moesten worden naar een adequate huisvesting, zodat de dieren snel de ontbrekende medische verzorging konden krijgen. Het opknappen en op orde brengen van de huisvesting zou te veel tijd zou kosten en hierdoor zouden nog meer dieren dood gaan. In principe hadden alle schapen en geiten weggevoerd moeten worden. De dieren, die kort voor het lammeren stonden en de dieren die op dezelfde dag gelammerd hadden, bleven (toch) achter, omdat het transport voor hen te belastend zou zijn. Voor dit beperkt aantal dieren heeft verweerder twee hokken terstond laten opknappen en inrichten. Met betrekking tot de weigering van de teruggave van alle dieren baseert verweerder zich op de verklaring van de behandelend dierenarts en zijn eigen toezichthoudende dierenarts. Zij stellen zich op het standpunt dat de conditie van een groot deel van de schapen vervoer (en daarmee de teruggave aan verzoeker) niet toestaat. Selectie van de schapen die de opvang wel kunnen verlaten, is niet mogelijk omdat deze selectie voor de overige schapen waarschijnlijk te veel stress veroorzaakt.
4.1 De voorzieningenrechter ziet zich in de eerste plaats voor de vraag gesteld of verzoeker de artikelen 36 en/of 37 van de Gwd heeft overtreden en verweerder derhalve bevoegd was bestuursdwang toe te passen. De voorzieningenrechter beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
4.2. Op 17 april 2014 troffen de medewerkers van verweerder de volgende situatie op het bedrijf van verzoeker. Aanwezig waren bijna 300 schapen en een aantal geiten en pony’s. De meeste schapen liepen buiten. Alleen de dieren in het hoofdgebouw hadden voldoende eten en drinken, hoewel er voldoende kuil- en krachtvoer op het bedrijf aanwezig was. Een deel van de schapen was ondervoed en uitgedroogd. Een aanzienlijk deel van de schapen had dringend klauwverzorging nodig. Een groot deel van de schapen liep kreupel en had last van schurft. Vier schapen en één lam waren er zo slecht aan toe dat zij ter plaatse zijn gedood. Tussen de levende dieren lagen 18 kadavers van schapen en één pony. De schapen liepen op het erf terwijl de hygiënische omstandigheden waaronder deze schapen waren gehuisvest zeer slecht waren. Verder waren er meerdere materialen met uitsteeksels waaraan schapen zich konden verwonden of bezeren. Verzoeker erkende ter zitting in algemene zin dat de verzorging en huisvesting van de schapen tekort schoot.
4.3 Hieruit volgt als voorlopig oordeel dat verzoeker de artikelen 36 en 37 van de Gwd heeft overtreden, zodat verweerder bevoegd was handhavend op te treden en daartoe bestuursdwang toe te passen.
5.1 Vervolgens rijst de vraag of verweerder in dit geval op goede gronden heeft besloten zonder voorafgaande last bestuursdwang toe te passen. In dat verband moet worden beoordeeld of de situatie zo spoedeisend was dat niet alleen geen begunstigingstermijn behoefde te worden gegeven, maar zelfs het nemen van een besluit niet kon worden afgewacht. De voorzieningenrechter beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt.
5.2 De politie trof op 17 april 2014 de hiervoor beschreven situatie op het bedrijf van verzoeker. Verzoeker was toen niet aanwezig op het bedrijf, maar is onmiddellijk gekomen nadat zijn dochter hem telefonisch had geïnformeerd over de komst van de politie. Ter plaatse is hij onmiddellijk aangehouden en overgebracht meegenomen naar het politiebureau. De volgende dag is hij in de avonduren in vrijheid gesteld.
5.3 De politie heeft verweerder geïnformeerd en medewerkers van verweerder zijn die avond op het bedrijf van verzoeker gearriveerd. Zij moesten de situatie bij het vallen van de avond beoordelen en de selectie van de dieren in het donker doen. Verzoeker bevond zich op het politiebureau. Niet is gebleken dat verweerder met de politie heeft overlegd om te bewerkstelligen dat verzoeker bij de inspectie en selectie aanwezig kon zijn. Evenmin is gebleken dat verweerder heeft gepoogd om met verzoeker in contact te treden nadat hij op het politiebureau was gearriveerd. Het gevolg hiervan was onder meer dat verweerders medewerker de lichtschakelaar niet hebben kunnen vinden, waardoor zij in het donker hebben moeten werken. Na middernacht zijn de dieren meegevoerd.
5.4 Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter was in dit geval de situatie niet zo spoedeisend dat dit nachtelijk ingrijpen onder gebrekkige omstandigheden en zonder enig overleg met verzoeker onontkoombaar was. Verweerder heeft niet (kenbaar) onderzocht of verzoeker zelf ter plaatse de vereiste maatregelen met een zeer korte begunstigingstermijn zou kunnen (laten) nemen terwijl onweersproken is dat verweerder tijdens reguliere controles op het bedrijf van verzoeker nooit overtredingen heeft geconstateerd. Verweerder heeft zelf geconstateerd dat ter plekke voer in voldoende mate aanwezig was. Onvoldoende aannemelijk is dat was uitgesloten dat verzoeker de mankerende hygiëne in huisvesting zelf op korte termijn kon verhelpen door de stallen en de kapschuur schoon te maken en te voorzien van voldoende vers stro. Dit geldt ook voor het verwijderen van de scherpe metalen uitsteeksels waaraan schapen zich konden verwonden en het opruimen van de weides. Niet valt in te zien dat (dan) dierengeneeskundige verzorging ter plaatse onmogelijk was. Middernachtelijke selectie en transport van de dieren waren dan niet nodig geweest. Dit klemt te meer nu de gezondheidstoestand van de schapen en geiten na drie maanden opvang, volgens verweerder, nog steeds teruggave verhindert en concreet uitzicht op teruggave in de nabije toekomst ontbreekt.
5.5 Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter had het in de gegeven omstandigheden op de weg van verweerder gelegen een, gelet op de toestand van de dieren, desnoods (zeer) korte begunstigingstermijn te geven waarbinnen verzoeker zelf de nodige maatregelen had kunnen treffen.
6.1 Verweerder heeft op 27 juni 2014 een bijkomende beschikking genomen tot vaststelling van de kosten van bestuursdwang. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat in het besluit van 18 juli 2014 ten onrechte is nagelaten om (uitdrukkelijk) te beslissen op het tegen deze bijkomende beschikking gerichte bezwaar en hij heeft gevraagd om het besluit van 18 juli 2014 te lezen alsof daarin het bezwaar tegen de bijkomende beschikking ongegrond is verklaard.
6.2 Met verweerder is de voorzieningenrechter van oordeel dat het besluit van 18 juli 2014 mede een beslissing had moeten inhouden over het bezwaar tegen de bijkomende beschikking. Onder die omstandigheden betrekt de voorzieningenrechter met toepassing van artikel 5:31c, vierde lid, van de Awb, mede (de beslissing op bezwaar tegen) de bijkomende kostenbeschikking in zijn beoordeling. Waar de voorzieningenrechter naast het bestreden besluit ook het besluit tot spoedbestuursdwang zal schorsen, bestaat mede aanleiding om de kostenbeschikking te schorsen.
6.3 Met het schorsen van deze besluiten, is de grondslag aan de in bewaringneming van verzoekers dieren ontvallen. Verweerder is verantwoordelijk voor het onmiddellijke herstel in de oude (rechtmatige) toestand, namelijk – tenzij partijen anders overeenkomen - door de dieren aan verzoeker terug te geven. De afhandeling daarvan zal niet langer dan vijf dagen in beslag mogen nemen.
6.4 De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 974,- (1 punt voor het indienen van een verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 487,- en een wegingsfactor 1)

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • schorst het bestreden besluit en beide primaire besluiten totdat op het beroep is beslist;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 165,- aan verzoeker te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stam, in aanwezigheid van
mr. G.J.P. Leuverink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
24 juli 2014.
R.C. Stam G.J.P. Leuverink