ECLI:NL:CBB:2019:230
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Proceskostenveroordeling
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen fosfaatrecht vastgesteld door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 11 juni 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een appellant en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De appellant had beroep ingesteld tegen een besluit van de minister waarin zijn fosfaatrecht was vastgesteld op 1.889 kilogram. Dit besluit was genomen op basis van de Meststoffenwet (Msw) en de appellant betwistte de berekening van het fosfaatrecht, vooral vanwege persoonlijke omstandigheden die de bedrijfsvoering hadden beïnvloed. De appellant stelde dat zijn fosfaatrecht ten onrechte was vastgesteld, omdat hij door ziekte van hemzelf en zijn echtgenote minder melk had kunnen produceren. Hij voerde aan dat de minister bij de berekening van het fosfaatrecht rekening had moeten houden met zijn melkquotum en de werkelijke situatie van zijn bedrijf zonder de ziekte. De minister had echter in zijn besluiten steeds het fosfaatrecht vastgesteld op basis van het aantal aanwezige dieren op de peildatum van 2 juli 2015.
Tijdens de zitting op 29 april 2019 heeft de appellant zijn standpunt toegelicht, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de minister vertegenwoordigd was door zijn gemachtigden. Het College heeft de argumenten van beide partijen gewogen en geconcludeerd dat de minister niet voldoende had aangetoond dat er geen causaal verband was tussen de ziekte van de appellant en het lagere aantal fosfaatrechten. Het College heeft vastgesteld dat de minister in zijn besluit niet had voldaan aan de vereisten van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat het bestreden besluit vernietigd moest worden. Desondanks heeft het College besloten dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven, omdat de minister de appellant het door hem betaalde griffierecht moest vergoeden en ook de proceskosten moest vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en de proceskosten zijn vastgesteld op € 1.024,-.