ECLI:NL:CBB:2019:205

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
21 mei 2019
Publicatiedatum
17 mei 2019
Zaaknummer
18/2657
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van beroep tegen subsidieaanvraag en rol van intermediair

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 21 mei 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Stichting [naam 1] en de minister van Economische Zaken en Klimaat. De Stichting, appellante, had als intermediair namens de Gemeentehuis een aanvraag om subsidie ingediend op grond van het besluit Stimulering Duurzame Energieproductie (Besluit SDE). De aanvraag werd echter afgewezen door de minister, waarna appellante bezwaar maakte en beroep instelde tegen deze afwijzing. Het College heeft zich in deze zaak moeten buigen over de vraag of appellante als intermediair ook als belanghebbende kan worden aangemerkt in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het College oordeelde dat appellante geen zelfstandig belang had bij het bestreden besluit, omdat haar belang slechts afgeleid was van de contractuele relatie met de Gemeentehuis. Hierdoor was appellante niet ontvankelijk in haar beroep. Het College heeft het bestreden besluit vernietigd en het bezwaar van appellante tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van appellante, vastgesteld op € 1.024,-.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 18/2657

uitspraak van de meervoudige kamer van 21 mei 2019 in de zaak tussen

Stichting [naam 1]te [plaats 1] , appellante
(gemachtigde: mr. M.G.J. Maas-Cooymans),
en

de minister van Economische Zaken en Klimaat, verweerder

(gemachtigden: mr. J. van Essen en J.O.R. ten Have).

Procesverloop

Bij besluit van 12 maart 2018 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van de gemeente Dongen, waarin als handelsnaam is vermeld: Gemeentehuis, om subsidie op grond van het besluit Stimulering Duurzame Energieproductie (Besluit SDE) afgewezen.
Bij besluit op bezwaar van 8 oktober 2018 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 april 2019. De zaak is gevoegd behandeld met de zaak geregistreerd onder nummer 18/2655. Voor het doen van uitspraak zijn deze zaken weer gesplitst. De gemachtigden van partijen zijn ter zitting verschenen. Voor appellante zijn verder nog verschenen [naam 2] en [naam 3] .

Overwegingen

1.1.
Appellante heeft op 9 oktober 2017 namens Gemeentehuis bij verweerder een aanvraag om SDE-subsidie ingediend voor de realisatie en exploitatie van een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit uit zonlicht door middel van fotovoltaïsche zonnepanelen (zonnepark) op de locatie [locatie] te [plaats 2] . In het aanvraagformulier is vermeld dat appellante de intermediair is.
1.2.
Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Het besluit is geadresseerd aan appellante, ten name van Gemeentehuis. In dat besluit is vermeld: “U hebt op 10 oktober 2017 namens Gemeentehuis een subsidieaanvraag ingediend, omdat Gemeentehuis gebruik wil maken van de SDE (Stimulering Duurzame Energieproductie) voor de categorie Zon.”
1.3.
Verweerder heeft bij het bestreden besluit het door appellante tegen het primaire besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2.1.
Het College ziet zich ambtshalve gesteld voor de vraag naar de ontvankelijkheid van het beroep. Appellante heeft als intermediair (tussenpersoon) namens Gemeentehuis subsidie aangevraagd en heeft op eigen naam - en niet (mede) namens Gemeentehuis - bezwaar gemaakt en beroep ingesteld tegen de besluiten waarmee verweerder die aanvraag heeft afgewezen.
2.2.
Uit artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) volgt dat alleen een belanghebbende beroep kan instellen tegen een besluit. Om als belanghebbende in de zin van artikel 8:1 in samenhang bezien met artikel 1:2 van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient men een objectief bepaalbaar en voldoende actueel, eigen, persoonlijk belang te hebben dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit. Om van een rechtstreeks belang te kunnen spreken, moet er een voldoende direct geraakt belang zijn. In de eis van voldoende direct geraakt belang komt tot uitdrukking dat er een voldoende causaal verband moet zijn tussen de gevolgen van een besluit en de belangen van een partij. In beginsel wordt een zodanig belang niet aangenomen in geval van een zogeheten afgeleid belang, dat wil zeggen in de situatie waarin het besluit slechts indirect de betrokken belangen raakt.
2.3.
Appellante heeft ter zitting desgevraagd aangevoerd dat haar belang bij het bestreden besluit daaruit bestaat dat zij intermediair is en in die hoedanigheid namens Gemeentehuis optreedt en dat zij geadresseerde is van het bestreden besluit, evenals van het primaire besluit.
2.4.
Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat bij een aanvraag om subsidie de intermediair geen belanghebbende is bij het besluit waarmee op die aanvraag wordt beslist. Als een intermediair degene is met wie moet worden gecorrespondeerd, zet verweerder de naam van de intermediair boven een besluit, zoals hij in het primaire besluit heeft gedaan. Daaruit volgt niet dat die geadresseerde belanghebbende is bij dat besluit. In de bezwaarfase heeft verweerder niet onderkend dat het bezwaar is ingediend door appellante en niet (ook) door of namens Gemeentehuis. Verweerder heeft in bezwaar de handelsnaam van appellante ten onrechte aangezien voor die van de gemeente Dongen. Als verweerder die vergissing niet had gemaakt, zou hij het bezwaar niet-ontvankelijk hebben verklaard.
2.5.
Het College is van oordeel dat appellante geen belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb is bij het bestreden besluit. Het door appellante gestelde belang bij dat besluit, te weten dat zij als intermediair namens Gemeentehuis optreedt, merkt het College aan als een afgeleid belang dat uitsluitend voortvloeit uit een contractuele relatie tussen appellante en Gemeentehuis. Niet is gesteld of gebleken dat appellante, los van die contractuele relatie, ook een zelfstandig eigen belang heeft bij dat besluit.
2.6.
Dat het bestreden besluit aan appellante is geadresseerd, baat haar in het licht van het vorenstaande niet. Bij dit oordeel betrekt het College dat verweerder in geval van optreden van een gemachtigde als bedoeld in artikel 2:1 van de Awb, zoals in dit geval appellante, gehouden is besluiten en stukken (mede) aan deze gemachtigde toe te zenden.
2.7.
Uit 2.5 volgt dat voor appellante niet de mogelijkheid openstond van artikel 8:1 van de Awb tot het instellen van beroep tegen het bestreden besluit en ook niet van artikel 7:1 van de Awb tot het maken van bezwaar tegen het primaire besluit. Verweerder had bij het bestreden besluit het bezwaar van appellante tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk moeten verklaren. Nu verweerder dat ten onrechte niet heeft gedaan, zal het College het beroep gegrond verklaren, het bestreden besluit vernietigen en, zelf voorziend als bedoeld in artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb, het bezwaar niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
3. Er bestaat aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep. Deze kosten stelt het College op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

Het College:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 8 oktober 2018;
  • verklaart het bezwaar tegen het primaire besluit van 12 maart 2018 niet-ontvankelijk;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.024,-;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 338,- aan appellante te vergoeden
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.O. Kerkmeester, mr. B. Bastein en mr. D. Brugman,
in aanwezigheid van mr. J.W.E. Pinckaers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 mei 2019.
w.g. H.O. Kerkmeester w.g. J.W.E. Pinckaers