In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 7 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over een bestuurlijke boete die aan appellant was opgelegd wegens overtreding van de Transportverordening. Appellant, die een abattoir exploiteert, had een boete van € 1.500,- ontvangen omdat hij een rund had vervoerd dat niet transportwaardig was. De toezichthoudend dierenarts van de NVWA had vastgesteld dat het rund niet in staat was zich op eigen kracht pijnloos te bewegen, wat in strijd was met de voorschriften van de Wet dieren en de Transportverordening. Appellant heeft tegen deze boete hoger beroep ingesteld, waarbij hij betoogde dat het rund wel geschikt was voor transport en dat het transport geen extra lijden had veroorzaakt.
De rechtbank Rotterdam had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en het College bevestigde deze uitspraak. Het College oordeelde dat de bevindingen van de toezichthoudend dierenarts, die de kreupelheid en de slechte conditie van het rund had vastgesteld, zwaar wogen. Appellant had geprobeerd de conclusies van de dierenarts te weerleggen met verklaringen van andere dierenartsen, maar het College oordeelde dat deze verklaringen niet overtuigend genoeg waren om de bevindingen van de toezichthouder te weerleggen. Het College concludeerde dat de toezichthoudend dierenarts op basis van objectieve en inzichtelijke feiten had vastgesteld dat het rund niet transportwaardig was, en dat het transport extra lijden had veroorzaakt. De beroepsgrond van appellant werd verworpen, en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.