ECLI:NL:CBB:2019:109

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
12 maart 2019
Publicatiedatum
18 maart 2019
Zaaknummer
18/144
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen teruggave financiële discipline in het kader van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 12 maart 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een appellant en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De appellant had beroep ingesteld tegen het besluit van de minister, waarin de teruggave financiële discipline voor het jaar 2017 was vastgesteld. Dit besluit volgde op een eerdere beslissing van 19 september 2017, waarin de minister de teruggave financiële discipline had vastgesteld. De appellant had bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard in een besluit van 21 december 2017. Vervolgens trok de minister het bestreden besluit in en verving dit door een vervangingsbesluit op 16 januari 2019, waarin het bezwaar van de appellant gegrond werd verklaard en het bedrag aan teruggave opnieuw werd vastgesteld.

Tijdens de zitting op 30 januari 2019 werd de appellant bijgestaan door zijn gemachtigde, ir. S. Boonstra, terwijl de minister werd vertegenwoordigd door mr. N.M. Brok. De appellant voerde aan dat de uitkomst van de beroepsprocedure tegen het besluit tot uitbetaling van de rechtstreekse betalingen 2016 invloed had op de berekening van de teruggave financiële discipline. Het College oordeelde dat het beroep tegen het vervangingsbesluit ongegrond was, omdat het besluit van 16 januari 2019 tot uitbetaling van de rechtstreekse betalingen in stand bleef. De uitspraak concludeerde dat het beroep tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk werd verklaard en het beroep tegen het vervangingsbesluit ongegrond werd verklaard. De proceskosten werden niet toegewezen, aangezien de minister niet tegemoet was gekomen aan de appellant met het vervangingsbesluit.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 18/144

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 maart 2019 in de zaak tussen

[naam] , te [plaats] , appellant

(gemachtigde: ir. S. Boonstra)
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigde: mr. N.M. Brok).

Procesverloop

Bij besluit van 19 september 2017 (primaire besluit) heeft verweerder de teruggave financiële discipline 2017 vastgesteld.
Bij besluit van 21 december 2017 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellant tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 16 januari 2019 (het vervangingsbesluit) heeft verweerder het bestreden besluit ingetrokken en vervangen door het vervangingsbesluit, het bezwaar van appellant gegrond verklaard, het primaire besluit herroepen en het bedrag aan teruggave financiële discipline opnieuw vastgesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 januari 2019. Appellant is ter zitting verschenen bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Steun in het kader van het Gemeenschappelijk landbouw beleid (GLB) wordt gekort om geld te reserveren voor een crisisfonds voor de landbouwsector (de financiële discipline) Dit volgt uit de artikelen 25 en 26 van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (Verordening 1306/2013). De reserve wordt aangelegd door GLB-steun te verlagen. Hiervoor stelt de Europese Commissie een korting vast op alle GLB-steun hoger dan € 2.000,-. In het begrotingsjaar 2015 en 2016 is geen beroep gedaan op deze reserve. Om die reden kan de financiële discipline worden teruggegeven aan de eindontvangers die in het begrotingsjaar 2017 onderworpen zijn aan financiële discipline (zie punt 19 van de considerans en artikel 26, vijfde lid, van Verordening 1306/2013). De beschikbare bedragen staan in de bijlage van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 2015/2094 van de Commissie van 19 november 2015 inzake de terugbetaling, overeenkomstig artikel 26, vijfde lid, van Verordening 1306/2013, van de kredieten die zijn overgedragen van begrotingsjaar 2015 (Verordening 2015/2094). Nederland heeft het teruggave percentage voor 2016 berekend op 1,37%. Dit percentage is niet in geschil.
2. Verweerder heeft de teruggave financiële discipline bij het primaire besluit vastgesteld op 1,37049 % van het bedrag aan rechtstreekse betalingen boven de € 2.000,- die appellant over het begrotingsjaar 2016 heeft ontvangen, zijnde € 893,79. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd.
3. De teruggave financiële discipline over het jaar 2017 is gebaseerd op het besluit tot uitbetaling van de rechtstreekse betalingen 2016. Bij besluit van 16 januari 2019 heeft verweerder – kort gezegd – het bezwaar van appellant tegen het besluit tot uitbetaling van de rechtstreekse betalingen 2016 gedeeltelijk gegrond verklaard en dit bedrag opnieuw vastgesteld, namelijk op € 50.877,53.
4. Naar aanleiding van voornoemd besluit heeft verweerder bij het vervangingsbesluit de teruggave financiële discipline over het premiejaar 2016 opnieuw vastgesteld, namelijk op
€ 683,43.
5. Gelet op het bepaalde in artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht heeft het beroep van rechtswege mede betrekking op het vervangingsbesluit. Nu het bestreden besluit is ingetrokken en is vervangen door het vervangingsbesluit en gesteld, noch gebleken is dat appellant nog belang heeft bij beoordeling van het beroep voor zover gericht tegen het bestreden besluit, zal het beroep in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard.
6. Appellant heeft - kort gezegd en voor zover hier nog van belang - aangevoerd dat de uitkomst van de beroepsprocedure tegen het besluit tot uitbetaling van de rechtstreekse betalingen 2016 gevolgen heeft voor de berekening van de teruggave financiële discipline, nu dit een percentage is van het totaal aan uitbetaling van de betalingsrechten over 2016. Een positieve uitkomst in die procedure, zal dan ook tot een positieve uitkomst in deze procedure moeten leiden. Om die reden wordt het beroep gehandhaafd.
7. Bij uitspraak van heden in de zaak met procedurenummer 17/1737 heeft het College geoordeeld dat het besluit van 16 januari 2019 tot uitbetaling van de rechtstreekse betalingen 2016 in stand blijft. Verweerder heeft dus terecht het bij dat besluit vastgestelde bedrag aan basis- en vergroeningsbetaling ten grondslag gelegd aan het vervangingsbesluit waarbij het bedrag aan teruggave financiële discipline is vastgesteld.
8. Het beroep tegen het vervangingsbesluit is dus ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Met het intrekken van het bestreden besluit en het daarvoor in de plaats stellen van het vervangingsbesluit is verweerder niet aan appellant tegemoetgekomen.

Beslissing

Het College:
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen het vervangingsbesluit ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Venekamp, in aanwezigheid van mr. L.N. Nijhuis, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 maart 2019.
w.g. A. Venekamp w.g. L.N. Nijhuis