In deze zaak heeft het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 12 maart 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een appellant en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De appellant had beroep ingesteld tegen het besluit van de minister, waarin de teruggave financiële discipline voor het jaar 2017 was vastgesteld. Dit besluit volgde op een eerdere beslissing van 19 september 2017, waarin de minister de teruggave financiële discipline had vastgesteld. De appellant had bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard in een besluit van 21 december 2017. Vervolgens trok de minister het bestreden besluit in en verving dit door een vervangingsbesluit op 16 januari 2019, waarin het bezwaar van de appellant gegrond werd verklaard en het bedrag aan teruggave opnieuw werd vastgesteld.
Tijdens de zitting op 30 januari 2019 werd de appellant bijgestaan door zijn gemachtigde, ir. S. Boonstra, terwijl de minister werd vertegenwoordigd door mr. N.M. Brok. De appellant voerde aan dat de uitkomst van de beroepsprocedure tegen het besluit tot uitbetaling van de rechtstreekse betalingen 2016 invloed had op de berekening van de teruggave financiële discipline. Het College oordeelde dat het beroep tegen het vervangingsbesluit ongegrond was, omdat het besluit van 16 januari 2019 tot uitbetaling van de rechtstreekse betalingen in stand bleef. De uitspraak concludeerde dat het beroep tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk werd verklaard en het beroep tegen het vervangingsbesluit ongegrond werd verklaard. De proceskosten werden niet toegewezen, aangezien de minister niet tegemoet was gekomen aan de appellant met het vervangingsbesluit.