ECLI:NL:CBB:2018:88

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
7 maart 2018
Publicatiedatum
22 maart 2018
Zaaknummer
16/795
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag duplicaat paspoort voor paard op basis van niet zoekgeraakt paspoort

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 7 maart 2018 uitspraak gedaan in het geschil tussen een appellant, eigenaar van een paard, en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De appellant had een aanvraag ingediend voor een duplicaat paspoort voor zijn paard, omdat het originele paspoort niet bij hem was. De minister had deze aanvraag afgewezen, met de reden dat het originele paspoort niet als zoekgeraakt kon worden beschouwd, aangezien de vorige houder, [naam 3], nog in het bezit was van het paspoort. De appellant stelde dat hij het paspoort niet kon terugkrijgen, ondanks zijn pogingen om dit te doen, en dat de minister en het Koninklijke Vereniging Warmbloed Paardenstamboek Nederland (KWPN) verantwoordelijk waren voor het optreden tegen [naam 3].

Tijdens de zitting op 27 juli 2017 werd besproken dat de minister de mogelijkheid had om te bemiddelen, maar deze optie werd uiteindelijk niet verder onderzocht. Het College oordeelde dat de minister niet verplicht was om het paspoort van de appellant te bemachtigen, aangezien het geschil over de afgifte van het paspoort een civielrechtelijke kwestie was. De appellant had zelf het paard met het paspoort aan [naam 3] ter beschikking gesteld en het was aan hem om stappen te ondernemen om het paspoort terug te krijgen.

Het College concludeerde dat er geen sprake was van een situatie waarin het paspoort als zoekgeraakt kon worden beschouwd volgens de relevante regelgeving. Daarom werd het beroep van de appellant ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van de betrokken partijen in het geval van geschillen over paardenpaspoorten en de noodzaak voor eigenaren om hun rechten te handhaven.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 16/795
11350

uitspraak van de meervoudige kamer van 7 maart 2018 in de zaak tussen

[naam 1] , te [plaats] , appellant,

en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigde: mr. W.L.C. Rijk).

Procesverloop

Bij besluit van 11 maart 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van appellant om de Koninklijke Vereniging Warmbloed Paardenstamboek Nederland (KWPN) toestemming te geven een duplicaat paspoort af te geven voor het paard [naam 2] , afgewezen.
Bij besluit van 21 juli 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juli 2017. Appellant is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Het College heeft na de behandeling ter zitting met partijen besproken, dat verweerder de gelegenheid zou krijgen om een bemiddelingspoging te overwegen. Zou dat niet tot resultaat leiden dan zou het College zonder nadere zitting uitspraak doen. Verweerder heeft nadien medegedeeld hier geen aanleiding voor enige bemiddeling te zien. Daarop heeft het College het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Het College gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Appellant is eigenaar en houder van [naam 2] . Bij e-mail van 23 februari 2016 heeft appellant een aanvraag ingediend voor een duplicaat van het paspoort van [naam 2] .
2.1
Verweerder heeft de toestemming om een duplicaatpaspoort af te geven, geweigerd omdat het originele paspoort niet is zoekgeraakt of verloren gegaan. Uit de verklaring van appellant blijkt dat de voormalige houder ( [naam 3] ) nog in het bezit is van het paspoort. Dan is er volgens verweerder geen sprake van verlies van het paspoort in de zin van artikel 29 van de Uitvoeringsverordening (EU) 2015/262 van de Commissie van 17 februari 2015 tot vaststelling van voorschriften overeenkomstig de Richtlijnen 90/427/EEG en 2009/156/EG van de Raad met betrekking tot de methoden voor de identificatie van paardachtigen (Verordening paardenpaspoort). Eerder lijkt sprake te zijn van weigering door [naam 3] om het paspoort aan appellant af te geven. Dat is een civielrechtelijke aangelegenheid en geen reden om een duplicaatpaspoort af te geven. Appellant heeft aangegeven dat hij het paspoort niet kan terugkrijgen, hoewel hij dat wel geprobeerd heeft. Verweerder heeft bij het bestreden besluit, onder verwijzing naar de uitspraak van het College van 19 oktober 2005, ECLI:NL:CBB:2005:AU5014, aangegeven dat hier naar zijn mening sprake is van een situatie waarin [naam 3] weigert het paspoort aan appellant te verstrekken en dat het in die situatie aan appellant is om maatregelen te nemen om het paspoort te herkrijgen.
2.2
Appellant stelt dat het paspoort ontbrak toen hij het paard na een keuring ging ophalen. Op grond van een vonnis van de rechtbank van eerste aanleg Antwerpen diende [naam 3] het paard, dat appellant hem voor enige tijd ter beschikking had gesteld, aan appellant terug te geven. Voorafgaand aan de teruggave diende het paard gekeurd te worden door [naam 4] van de faculteit diergeneeskunde van de Universiteit Gent. Toen appellant het paard daar ophaalde ontbrak het paspoort. [naam 4] bevestigde volgens appellant in een brief dat het paspoort niet bij hem was. [naam 3] reageert niet op de verzoeken van appellant om het paspoort alsnog aan hem af te geven. Volgens appellant is sprake van verduistering van het paspoort door [naam 3] . In zijn aanvraag licht appellant toe:
“Wij hadden [naam 2] toevertrouwd aan de Belgische familie [naam 3] , om het paard te rijden. Dat is om velerlei redenen niet goed gegaan o.a. dopinggebruik in de sport en afgebeuld en zeer slecht verzorgd. Wij wilden het paard terug ophalen, maar kregen hem niet mee. Dientengevolge zat er niets anders op om via een kort geding bij de rechtbank ons paard op te eisen. Dat is gelukt; hij staat nu weer bij ons fokker en eigenaar op stal; kosten rechtbank en advocaat € 12.000,- tot nu toe voor ons. Wat is er gebeurd? In het kort geding (België) is bepaald dat de heer [naam 3] het paard moest aanleveren in de faculteit van Gent voor een teruggaafkeuring. Wat gebeurt er, na de keuring gaan wij het paard in Gent ophalen en het paspoort is manco – zoek (weg) Daarop volgend vragen wij een duplopaspoort aan bij het KWPN zonder resultaat. Wat blijkt; dhr [naam 3] heeft nu ineens wel het paspoort achtergehouden. Dit hoort immers altijd met het paard mee te reizen. Om nu het paspoort bij dhr [naam 3] opnieuw terug te vorderen (hij is onwillig op onze verzoeken) kan dit nog jaren gaan duren, dus vandaar onze spagaat. Welnu, wij hebben ons paard terug zonder paspoort, maar op deze manier kunnen wij hem niet de benodigde influenzaspuiten geven, de dierenarts en/of klinieken kunnen hem niet behandelen, wij mogen hem zonder paspoort niet vervoeren, hij kan niet naar wedstrijden en/of keuringen; wij kunnen hem zelfs niet laten slachten en/of verkopen. (…)”
2.3
Volgens appellant ligt het op de weg van verweerder en/of het KWPN om op te treden tegen [naam 3] die het paspoort, dat formeel eigendom is en blijft van het KWPN, illegaal onder zich houdt. Verweerder heeft aangegeven dat geschillen over de afgifte van een paardenpaspoort met enige regelmaat voorkomen en dat het niet op zijn weg of die van het KWPN ligt om in dergelijke gevallen tussenbeide te komen en het geschil te beslechten. Appellant heeft, als zijn betoog juist is, de mogelijkheid om [naam 3] te houden aan zijn contractuele verplichting om het paspoort aan appellant te retourneren.
3.1
Overweging 41 bij de Verordening paardenpaspoort luidt als volgt:
“ (41) Er moet ook worden voorzien in gevallen waarin het originele en overeenkomstig deze verordening voor de hele levensduur van de paardachtige afgegeven identificatiedocument verloren is gegaan, niet meer leesbaar is of onjuiste informatie bevat die niet het gevolg is van illegale praktijken. Die bepalingen moeten, voor zover mogelijk, het onrechtmatig bezit van meer dan één identificatiedocument uitsluiten, zodat correct kan worden beschreven dat de paardachtige bestemd is om voor menselijke consumptie te worden geslacht. Wanneer er voldoende verifieerbare informatie beschikbaar is, moet een duplicaat van het identificatiedocument worden afgegeven dat als zodanig gekenmerkt is en de paardachtige over het algemeen uitsluit om voor menselijke consumptie te worden geslacht. In andere gevallen moet een vervangend identificatiedocument worden afgegeven dat evenzeer als zodanig gekenmerkt is en de paardachtige uitsluit om voor menselijke consumptie te worden geslacht, en het dier bovendien duidelijk omschrijft als een als fok- en gebruiksdier gehouden paardachtige.”
3.2
In de Verordening paardenpaspoort zelf is onder andere bepaald:
“ Artikel 2
Definities
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
(…)
c) „houder”: elke natuurlijke of rechtspersoon die in het bezit is van paardachtigen of belast is met het houden van paardachtigen, al dan niet tegen een financiële vergoeding, zowel permanent als tijdelijk, ook tijdens het vervoer, op markten of tijdens wedstrijden, races of culturele evenementen;
d) „eigenaar”: de natuurlijke of rechtspersoon die het eigendomsrecht over de paardachtige bezit;
e) „geregistreerde paardachtigen” zijn:
i) paardachtigen die ingeschreven of geregistreerd zijn en in aanmerking komen voor
inschrijving in een stamboek overeenkomstig de voorschriften van artikel 4, lid 2, onder b),
van Richtlijn 90/427/EEG en die geïdentificeerd zijn door middel van een in artikel 8, lid 1,
van die richtlijn vermeld identificatiedocument; of
ii) paarden, met inbegrip van pony's, die geregistreerd zijn bij een internationale vereniging of
organisatie die paarden beheert met het oog op wedstrijden of paardenrennen, en die
geïdentificeerd zijn door middel van een identificatiedocument dat is afgegeven door de
nationale afdeling van die vereniging of organisatie;
(…)
i) „bevoegde instantie”: de centrale instantie van een lidstaat die bevoegd is officiële controles te organiseren, of elke andere instantie waaraan die bevoegdheid is gedelegeerd; met inbegrip van de bevoegde instantie waarnaar in artikel 2, punt h), van Richtlijn 2009/156/EG wordt verwezen; (…)
Artikel 5
Instanties van afgifte voor in de Unie geboren paardachtigen
1. Het in artikel 7 bedoelde identificatiedocument wordt afgegeven door een van de volgende instanties van afgifte:
a) voor geregistreerde paardachtigen als bedoeld in artikel 2, punt e), i), van deze verordening: door een officieel overeenkomstig artikel 2, lid 1, van Beschikking 92/353/EEG erkende organisatie of vereniging of door een officieel agentschap van een lidstaat dat het stamboek beheert waarin de paardachtige is ingeschreven of geregistreerd en in aanmerking komt voor inschrijving overeenkomstig Beschikking 96/78/EG; (…)
Artikel 23
Verplaatsen en vervoeren van geregistreerde paardachtigen en als fok- en gebruiksdier gehouden paardachtigen
1. De identificatiedocumenten die overeenkomstig artikel 9, lid 1, artikel 14, artikel 29, artikel 30 of artikel 32 voor geregistreerde paardachtigen of voor als fok- en gebruiksdier gehouden paardachtigen worden afgegeven, vergezellen de paardachtigen waarvoor ze zijn afgegeven, te allen tijde (…)
Artikel 29
De afgifte van duplicaten van identificatiedocumenten
1. De in artikel 5, lid 1, bedoelde instantie van afgifte geeft een duplicaat van het identificatiedocument af wanneer:
a) het originele identificatiedocument is zoekgeraakt en de identiteit van het dier kan worden vastgesteld, met name dankzij de door de transponder uitgezonden code of de alternatieve methode voor de verificatie van de identiteit overeenkomstig artikel 21; of
b) (…)
2.In de in lid 1 beschreven gevallen zorgt de in artikel 5, lid 1, bedoelde instantie van afgifte er op aanvraag van de houder of op verzoek van de bevoegde instantie voor dat:
a.) (…)
b) een duplicaat van het identificatiedocument wordt afgegeven dat duidelijk als zodanig is gekenmerkt („duplicaat identificatiedocument”) en naar het uniek levensnummer verwijst dat is opgeslagen in de database van de instantie van afgifte (…)
Artikel 32
De afgifte van vervangende identificatiedocumenten
1.De in artikel 5, lid 1, bedoelde instantie van afgifte geeft een vervangend identificatiedocument af wanneer:
a) het originele identificatiedocument is zoekgeraakt en:
i) de identiteit van het dier niet kan worden achterhaald;
ii) er geen aanwijzingen of bewijzen zijn dat al eerder een identificatiedocument voor dit dier
is afgegeven door een in artikel 5, lid 1, bedoelde instantie van afgifte;
b) het dier niet binnen de in artikel 12, lid 1 of 2, artikel 14 of artikel 43, lid 2, vastgestelde termijnen is geïdentificeerd.”
3.3
De Regeling identificatie en registratie van dieren (de Regeling) luidt als volgt:
Ҥ 7b. Identificatie en registratie van paardachtigen
Artikel 38r
1 In deze paragraaf wordt verstaan onder:
a. duplicaat identificatiedocument: duplicaat identificatiedocument als bedoeld in artikel 29, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 262/2015; (…)
Artikel 38t
1 De minister is bevoegd besluiten te nemen:
(…)
d. tot afgifte en wijziging van een duplicaat identificatiedocument als bedoeld in artikel 29, eerste lid, in samenhang met artikel 30 van Verordening (EU) nr. 262/2015;
e. tot afgifte en wijziging van een vervangend identificatiedocument als bedoeld in artikel 32 van Verordening (EU) nr. 262/2015. (…)”
Artikel 38x
Een aanvraag om een duplicaat identificatiedocument of een vervangend identificatiedocument wordt ingediend bij een organisatie als bedoeld in artikel 38v, derde of vierde lid.
Artikel 38y
(…)
4. Indien een duplicaat identificatiedocument of een vervangend identificatiedocument is afgegeven, is het oorspronkelijk voor die paardachtige afgegeven identificatiedocument ongeldig.”
4. Op verzoek van het College heeft de gemachtigde van verweerder bij de behandelende afdeling van het ministerie besproken of een poging tot bemiddeling van die zijde tot de mogelijkheden zou behoren. Bij brief van 21 september 2017 heeft verweerder bericht, dat hij geen precedent wenst te scheppen en daarom vasthoudt aan de overweging in de uitspraak van 19 oktober 2005 onder 5.4.2: “Anders dan appellante meent is het niet aan verweerder om te achterhalen waar de paspoorten zich bevinden en om deze te bemachtigen.”
5. Het College overweegt onder verwijzing naar deze zelfde uitspraak, dat appellant het paard met het paspoort zelf aan [naam 3] ter beschikking heeft gesteld en dat het derhalve ook op zijn weg ligt om stappen richting [naam 3] te ondernemen teneinde het paspoort weer ter beschikking te krijgen. Zo lang moet worden aangenomen dat het paspoort nog bestaat en onder [naam 3] berust, heeft verweerder daarin geen taak. Uit niets blijkt dat het paspoort niet meer bestaat, integendeel, appellant stelt zelf dat het nog steeds onder [naam 3] berust. Het paspoort is niet in de zin van artikel 29 van de Verordening paardenpaspoort zoekgeraakt en derhalve is verstrekking van een duplicaat door verweerder niet aan de orde.
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.E. Doolaard, mr. R.C. Stam en mr. J.L. Verbeek, in aanwezigheid van mr. A. Verhoeven als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2018.
w.g. W.E. Doolaard w.g. A. Verhoeven