5. De beoordeling van het geschil
5.1 Het College acht in hetgeen appellante in de brief van 18 april 2005 naar voren heeft gebracht, voldoende belang gelegen bij een uitspraak over zowel Rozelina als Simpel Mind.
5.2 Over de door appellante in beroep naar voren gebrachte stelling dat verweerder de bezwaren gegrond had moeten verklaren, reeds omdat verweerder de beslissingen van 26 en 27 mei 2004 ten onrechte niet als besluiten heeft aangemerkt en appellante ten onrechte niet als belanghebbende bij die besluiten, overweegt het College als volgt. De standpunten waar appellante op doelt, heeft verweerder naar voren gebracht in het kader van de behandeling van de verzoeken om voorlopige voorziening ten aanzien van de besluiten van 26 en 27 mei 2004 door de voorzieningenrechter van het College. De standpunten zijn niet ten grondslag gelegd aan die besluiten, noch aan de thans in beroep bestreden besluiten. In deze beroepsgrond ziet het College daarom geen aanleiding om de beroepen gegrond te verklaren.
5.3 De Verordening I&R, die een uitwerking van Europese regelgeving is, kent, samengevat en voorzover hier van belang, het volgende systeem. De eigenaar van een paard zorgt ervoor dat een paard binnen zeven maanden na zijn geboorte een paspoort verkrijgt. Dit paspoort dient het paard gedurende zijn gehele leven te vergezellen. Na het overlijden van het paard dient het paspoort te worden geretourneerd. Indien voor een paard een paspoort is verschaft, kan aan de eigenaar slechts in twee gevallen een nieuw paspoort worden verleend: in het geval van diefstal of verlies van het paspoort kan de eigenaar ingevolge artikel 16 een duplicaatpaspoort worden verleend en in het geval het paspoort geen ruimte meer biedt voor aantekeningen kan ingevolge artikel 18, na overlegging van het paspoort, een vervolgpaspoort worden verleend. Het in de Verordening I&R neergelegde systeem beoogt aldus enerzijds te bewerkstelligen dat een paard steeds vergezeld gaat van een paspoort en anderzijds te voorkomen dat voor een paard tegelijkertijd meerdere paspoorten in omloop zijn.
5.4 Appellante is van mening dat verweerder ten onrechte heeft geweigerd nieuwe paspoorten voor de paarden Rozelina en Simpel Mind aan haar te verstrekken. Het College volgt appellante hierin niet en overweegt hiertoe het volgende.
5.4.1 Vaststaat dat voor beide paarden in 1998 respectievelijk 1999 een paspoort is afgegeven. Dit waren zogenaamde hippische paspoorten als bedoeld in artikel 5.1 van de Regeling handel in levende dieren en levende producten. Gelet op het feit dat de tot 1 januari 2004 afgegeven hippische paspoorten en de vanaf die datum door of namens verweerder afgegeven en af te geven paspoorten uitvoering geven aan dezelfde Europese regelgeving, is sprake van een continuïteit in de regelgeving die verhindert dat voor een paard waarvoor eerder een hippisch paspoort is afgegeven, door of namens verweerder een nieuw paspoort wordt afgegeven, tenzij het hippisch paspoort wordt ingeleverd. Een andere opvatting zou in strijd komen met het hiervoor vermelde oogmerk van de Verordening I&R dat moet worden voorkomen dat voor een paard tegelijkertijd meerdere paspoorten in omloop zijn. Dit blijkt ook uit het bepaalde in artikel 24a van de Verordening I&R; de tekst van dat artikel gaat niet zover dat als mocht blijken dat het hippisch paspoort niet de gegevens bevat als vermeld in Beschikking nr. 2000/68/EG, er in rechte van zou moeten worden uitgegaan dat geen paspoort is afgegeven. In een dergelijk geval ligt het in de rede het hippische paspoort, indien aanvulling van de gegevens niet mogelijk is, in te leveren en te doen vervangen door een paspoort.
5.4.2 Appellante meent dat zij ten tijde van belang eigenaar van beide paarden was, maar dit wordt door derden betwist. In elk geval zijn de paspoorten bij de door appellante gestelde eigendomsoverdracht niet aan haar overgedragen.
De stukken en het verhandelde ter zitting bieden onvoldoende grond om aan te nemen dat er sprake is van verlies van de paspoorten. Veeleer lijkt sprake te zijn van een weigering bij derden de paspoorten aan appellante af te geven vanwege de betwisting van het eigenaarschap van appellante. Verweerder heeft dan ook terecht geweigerd op grond van artikel 16 van de Verordening I&R een duplicaatpaspoort aan appellante af te geven.
Anders dan appellante meent, is het niet aan verweerder om te achterhalen waar de paspoorten zich bevinden en om deze te bemachtigen. Het vereiste dat het paspoort het paard steeds dient te vergezellen, brengt immers mee dat het bij een eigendomsoverdracht van een paard aan de opvolgende eigenaar is om het paspoort van het paard van de vorige eigenaar te verkrijgen. Dat appellante tot de door haar gestelde eigendomsverkrijging van de paarden is overgegaan zonder gelijktijdig afgifte van de paspoorten van de paarden te bewerkstelligen, komt voor haar rekening en risico.
5.4.3 Appellantes standpunt dat verweerder aan haar paspoorten had moeten verlenen, omdat de in 1998 en 1999 verleende paspoorten niet met toepassing van artikel 24a van de Verordening I&R als paspoorten in de zin van de verordening kunnen worden aangemerkt en deze paspoorten daarom geen geldige paspoorten zijn, deelt het College evenmin.
Ook indien de paspoorten niet in overeenstemming zouden zijn met de bijlage bij Beschikking nr. 93/623/EEG zoals nadien gewijzigd, is daarmee nog niet gezegd dat verweerder gehouden is aan appellante op grond van de Verordening I&R nieuwe paspoorten te verstrekken. Verweerder kan in een geval als het onderhavige, waarin op grond van de beschikbare informatie moet worden aangenomen dat de oorspronkelijke paspoorten van de paarden Rozelina en Simpel Mind nog in omloop zijn, dat deze paspoorten worden gehouden door personen die eigenaar zijn of zijn geweest van de paarden, terwijl appellante bij de door haar gestelde eigendomsoverdrachten niet heeft bewerkstelligd dat de paspoorten zijn overgedragen, niet worden verplicht om voor de paarden een tweede paspoort te verlenen. Verweerder heeft terecht overwogen dat het op de weg van appellante ligt om het eerder afgegeven hippisch paspoort van haar rechtsvoorganger te verkrijgen.
5.5 Hetgeen appellante overigens heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel. De beroepen dienen dan ook ongegrond te worden verklaard.
5.6 Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.