ECLI:NL:CBB:2018:687

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
18 december 2018
Publicatiedatum
21 december 2018
Zaaknummer
16/805
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herroeping van het primaire besluit tot vervreemding van inbeslaggenomen vogels en teruggave aan appellant

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 18 december 2018 uitspraak gedaan in het geschil tussen een appellant en de staatssecretaris van Economische Zaken, thans de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De zaak betreft de herroeping van een primair besluit tot vervreemding van inbeslaggenomen vogels. In een eerdere tussenuitspraak van 14 november 2017 werd de staatssecretaris opgedragen om binnen zes weken de gebreken in het bestreden besluit te herstellen. Dit leidde tot een herroeping van het primaire besluit op 17 januari 2018, maar het College oordeelde dat het gebrek niet volledig was hersteld. In een tweede tussenuitspraak op 5 juni 2018 werd de staatssecretaris opnieuw opgedragen om het gebrek te herstellen, maar er werd geen nieuw primair besluit genomen. Het College concludeerde dat de rechtsgrond voor de vervreemding van de vogels was komen te vervallen door de herroeping van het primaire besluit. Het College heeft daarom zelf in de zaak voorzien en bepaald dat de inbeslaggenomen vogels aan de appellant moeten worden teruggegeven. Tevens werd het verzoek van de appellant om schadevergoeding afgewezen, omdat nog niet vaststond dat er schade was geleden. Het College heeft de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de appellant.

Uitspraak

einduitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 16/805
11220

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 december 2018 in de zaak tussen

[naam] , te [plaats] , appellant,

(gemachtigde: mr. dr. G.P. Dayala)
en
de
staatssecretaris van Economische Zaken thans: de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder
(gemachtigde: mr. L. Harteveld van de Bosch).

Procesverloop

Bij tussenuitspraak van 14 november 2017 (ECLI:NL:CBB:2017:448) heeft het College verweerder opgedragen om binnen zes weken na verzending van de uitspraak de gebreken in het bestreden besluit van 29 juli 2016 te herstellen dan wel een ander besluit daarvoor in de plaats te nemen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in de tussenuitspraak.
Ter uitvoering van deze tussenuitspraak heeft verweerder bij brief van 17 januari 2018 het bezwaar van appellant alsnog gegrond verklaard en het primaire besluit van 4 mei 2016 herroepen.
Bij tussenuitspraak van 5 juni 2018 (ECLI:NL:CBB:2018:259) heeft het College geoordeeld dat met het nieuw genomen besluit van 17 januari 2018 het in de tussenuitspraak van
14 november 2017 geconstateerde gebrek niet volledig is hersteld en verweerder opgedragen binnen vier weken na verzending van de uitspraak het gesignaleerde gebrek in de besluitvorming te herstellen op de wijze zoals in de uitspraak is aangegeven.
Verweerder heeft geen reactie op deze tussenuitspraak aan het College gezonden.
Op verzoek van partijen heeft het College de verdere behandeling van de zaak enige malen aangehouden teneinde hen in de gelegenheid te stellen de zaak minnelijk op te lossen.
Het College heeft het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gesloten omdat niet is gebleken dat partijen binnen een redelijke termijn tot een minnelijke oplossing kunnen komen.

Overwegingen

1. Het College verwijst voor een uitgebreide weergave van het verloop van de procedure en de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden naar de tussenuitspraken in dit geding van 14 november 2017 en 5 juni 2018. Het College volstaat hier met het volgende.
2. In genoemde tussenuitspraak van 5 juni 2018 heeft het College overwogen dat verweerder geen nieuw primair besluit heeft genomen, terwijl dat op grond van artikel 7:11, tweede lid, van de Awb in samenhang met artikel 2.42, tweede lid, van Regeling handel, wel had gemoeten. Immers, door het herroepen van het primaire besluit tot vervreemding van de vogels aan een derde is de rechtsgrondslag voor de feitelijke overdracht van de vogels aan die derde komen te ontvallen en had verweerder bij het wijzigingsbesluit opnieuw dienen te beslissen wat er na de herroeping van het primaire besluit met de inbeslaggenomen vogels moet gebeuren. Het College heeft verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken de in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek in de besluitvorming te herstellen. Verweerder heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.
3. Het College handhaaft hetgeen hij in voornoemde tussenuitspraken heeft overwogen en beslist en overweegt thans het volgende.
4. Gelet op de in de tussenuitspraken geconstateerde gebreken, is het beroep gegrond. De juridische grondslag voor het vervreemden van de vogels aan een derde is komen te vervallen door de herroeping van het primaire besluit. Verweerder heeft het in de tussenuitspraak van
5 juni 2018 geconstateerde gebrek niet hersteld door alsnog te beslissen omtrent een andere maatregel ten aanzien van de vogels. Daarom zal het College zelf in de zaak voorzien en bepalen dat verweerder de inbeslaggenomen vijf vogels dient terug te geven aan appellant.
5. Voor zover appellant het College heeft verzocht verweerder te veroordelen tot een schadevergoeding overweegt het College dat nog niet vaststaat dat schade is geleden. Dat is, zoals appellant zelf aangeeft in zijn verzoek, pas het geval als de vogels niet worden teruggegeven. Daarom moet dit verzoek thans worden afgewezen.
6. Aangezien het beroep tegen het bestreden besluit gegrond is, acht het College het aangewezen om verweerder te veroordelen tot vergoeding van de kosten van de beroepsprocedure en te bepalen dat verweerder het door appellant betaalde griffierecht vergoedt. De proceskosten stelt het College op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 1.252,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het naar voren brengen van een zienswijze met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

Het College:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168, - aan appellant te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van appellant tot een bedrag van
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Verbeek in aanwezigheid van mr. A. El Markai, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 december 2018.
w.g. J.L. Verbeek w.g. A. El Markai