ECLI:NL:CBB:2018:259

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
5 juni 2018
Publicatiedatum
7 juni 2018
Zaaknummer
16/805
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over herroeping van besluit tot vervreemding van vogels en vereisten voor vervolgbesluit

In deze tussenuitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven, gedateerd 5 juni 2018, wordt ingegaan op de herroeping van een eerder besluit tot vervreemding van vogels. De appellant, vertegenwoordigd door mr. dr. G.P. Dayala, had bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit van 4 mei 2016, dat de vervreemding van de vogels aan een derde regelde. In een eerdere tussenuitspraak van 14 november 2017 werd verweerder opgedragen om de gebreken in het bestreden besluit te herstellen. Verweerder heeft hierop gereageerd door het bezwaar van de appellant gegrond te verklaren en het primaire besluit te herroepen. Echter, het College oordeelt dat het gebrek in de besluitvorming niet volledig is hersteld. Verweerder heeft verzuimd een nieuw primair besluit te nemen, wat noodzakelijk was volgens artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het College benadrukt dat de juridische grondslag voor de vervreemding van de vogels is komen te vervallen door de herroeping van het primaire besluit. Hierdoor is verweerder verplicht om een nieuw besluit te nemen over de status van de vogels, waarbij de mogelijkheden zoals genoemd in de Regeling handel levende dieren en producten in acht moeten worden genomen. Het College stelt een termijn van vier weken voor het nemen van dit besluit en houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

tussenuitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 16/805
11220

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 juni 2018 in de zaak tussen

[appellant] , te [plaats] , appellant,

(gemachtigde: mr. dr. G.P. Dayala)
en
de
staatssecretaris van Economische Zaken thans: de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder
(gemachtigde: mr. L. Harteveld van de Bosch).

Procesverloop

Bij eerdere tussenuitspraak van 14 november 2017 (ECLI:NL:CBB:2017:448) heeft het College verweerder opgedragen om binnen zes weken na verzending van de uitspraak de gebreken in het bestreden besluit van 29 juli 2016 te herstellen dan wel een ander besluit daarvoor in de plaats te nemen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in de tussenuitspraak.
Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft verweerder bij brief van 17 januari 2018 het bezwaar van appellant alsnog gegrond verklaard en het primaire besluit van 4 mei 2016 herroepen.
Bij brief van 12 april 2018 heeft appellant zijn zienswijze daarop naar voren gebracht.

Overwegingen

1. Het College verwijst voor een uitgebreide weergave van het verloop van de procedure en de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden naar de tussenuitspraak in dit geding van 14 november 2017. Het College volstaat hier met het volgende.
2. In de tussenuitspraak heeft het College geoordeeld dat uit de omstandigheid dat de maatregel tot plaatsing in tijdelijke afzondering in artikel 2.42, tweede lid, aanhef en onder b, van Regeling handel levende dieren en levende producten (hierna: Regeling handel) nadrukkelijk als tijdelijk is omschreven, volgt dat nadat de vogels in beslag waren genomen en in tijdelijke afzondering geplaatst, verweerder vervolgens diende te besluiten aan welke van de overige onder a respectievelijk c tot en met e in artikel 2.42, tweede lid, van de Regeling handel genoemde veterinaire maatregelen definitief toepassing diende te worden gegeven.
3. Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft verweerder het bezwaar van appellant alsnog gegrond verklaard en het primaire besluit tot vervreemding van de vogels aan een derde herroepen.
4. Op grond van artikel 7:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient een volledige heroverweging plaats te vinden op grondslag van het bezwaar. Ingevolge het tweede lid, van dit artikel herroept het bestuursorgaan het bestreden besluit, voor zover de heroverweging daartoe aanleiding geeft en neemt voor zover nodig in de plaats daarvan een nieuw besluit.
5. Nu het primaire besluit van 4 mei 2016 door verweerder is herroepen, is de juridische grondslag voor het vervreemden van de vogels aan een derde komen te vervallen en is de onrechtmatigheid van het primaire besluit en van het oorspronkelijke bestreden besluit gegeven. Echter, verweerder heeft verzuimd een nieuw primair besluit te nemen, terwijl dat op grond van artikel 7:11, tweede lid, van de Awb in samenhang met artikel 2.42, tweede lid, van Regeling handel, wel had gemoeten. Immers, door het herroepen van het primaire besluit tot vervreemding van de vogels aan die derde is de rechtsgrondslag voor de feitelijke levering van de vogels aan die derde komen te ontvallen. Dat betekent dat verweerder de vogels geacht moet worden (weer) onder zich te hebben in tijdelijke afzondering als bedoeld in artikel 2.42, tweede lid, aanhef en onder b, van de Regeling handel. Aangezien deze maatregel van tijdelijke aard reeds ten tijde van het oorspronkelijke primaire besluit als verstreken moet worden aangemerkt – immers verweerder heeft daarbij besloten tot vervreemding van de vogels en daarbij de tijdelijke maatregel beëindigd - had verweerder bij het wijzigingsbesluit opnieuw dienen te beslissen wat er na de herroeping van het primaire besluit met de vogels moet gebeuren.
6. Gelet op het voorgaande is het College van oordeel dat met het nieuw genomen besluit van 17 januari 2018 het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek niet volledig is hersteld. Verweerder dient alsnog een nieuw (vervolg)besluit te nemen op grond van artikel 2.42, tweede lid, van de Regeling handel, waarbij gekozen dient te tussen de onder a dan wel c tot en met e genoemde mogelijkheden, zoals aangegeven in de overwegingen 7 en 8.2 van de tussenuitspraak van 14 november 2017. Indien dat niet leidt tot een besluit waarbij de vogels worden teruggegeven aan appellant, dient verweerder nadrukkelijk te motiveren waarom hij meent dat artikel 2.42, tweede lid, onder a, van de Regeling handel hiervoor geen grondslag biedt. In dat geval moet het ervoor worden gehouden dat slechts de mogelijkheden van artikel 2.42, tweede lid, onder c tot en met e resteren. Verweerder heeft immers, in plaats van het bestreden besluit alsnog van een deugdelijke motivering te voorzien, waartoe het College gelegenheid had geboden bij de tussenuitspraak, dit besluit ingetrokken en het primaire besluit herroepen. Daarmee heeft verweerder impliciet te kennen gegeven dat deze besluiten niet van een draagkrachtige motivering voorzien kunnen worden, zodat slechts de keuze uit één van de mogelijkheden van artikel 2.42, tweede lid, onder a dan wel c tot en met e, van de Regeling handel overblijft.
7. Het College stelt hiervoor een termijn van vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak. Het College wijst verweerder er thans reeds op dat deze termijn niet zal worden verlengd. Het College zal iedere verdere beslissing aanhouden tot de einduitspraak op het beroep.

Beslissing

Het College:
  • draagt verweerder op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak het gesignaleerde gebrek in de besluitvorming te herstellen op de wijze zoals in deze uitspraak aangegeven;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Verbeek in aanwezigheid van mr. A. El Markai, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 juni 2018.
w.g. J.L. Verbeek w.g. A. El Markai