In deze tussenuitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven, gedateerd 5 juni 2018, wordt ingegaan op de herroeping van een eerder besluit tot vervreemding van vogels. De appellant, vertegenwoordigd door mr. dr. G.P. Dayala, had bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit van 4 mei 2016, dat de vervreemding van de vogels aan een derde regelde. In een eerdere tussenuitspraak van 14 november 2017 werd verweerder opgedragen om de gebreken in het bestreden besluit te herstellen. Verweerder heeft hierop gereageerd door het bezwaar van de appellant gegrond te verklaren en het primaire besluit te herroepen. Echter, het College oordeelt dat het gebrek in de besluitvorming niet volledig is hersteld. Verweerder heeft verzuimd een nieuw primair besluit te nemen, wat noodzakelijk was volgens artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het College benadrukt dat de juridische grondslag voor de vervreemding van de vogels is komen te vervallen door de herroeping van het primaire besluit. Hierdoor is verweerder verplicht om een nieuw besluit te nemen over de status van de vogels, waarbij de mogelijkheden zoals genoemd in de Regeling handel levende dieren en producten in acht moeten worden genomen. Het College stelt een termijn van vier weken voor het nemen van dit besluit en houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.