1.4Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellant tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Verweerder heeft ten aanzien van het verzoek van appellant tot teruggave van de vogels, onder verwijzing naar de uitspraak van het College van 27 september 2012 (ECLI:NL:CBB:2012:BY0422), overwogen dat artikel 2.42 van de Regeling handel slechts een beperkt aantal opties kent in geval van niet-naleving van de voorschriften voor het brengen in Nederland van dieren uit derde landen en dat deze bepaling strikt dient te worden geïnterpreteerd. Nu teruggave van de dieren aan de importeur in artikel 2.42 van de Regeling handel niet wordt genoemd, volgt verweerder appellant niet in zijn stelling dat de vogels aan hem moeten worden teruggegeven. Het feit dat appellant eigenaar is van de vogels, doet hier niet aan af. De persoonlijke omstandigheden van appellant, zijn geschiktheid als verzorger en de emotionele band tussen appellant en de vogels kunnen volgens verweerder niet leiden tot een andere uitkomst. 2. Appellant voert aan dat verweerder ten onrechte heeft overwogen dat artikel 2.42, tweede lid, van de Regeling handel van toepassing is en dat teruggaven van de vogels niet mogelijk is. Daartoe voert hij aan dat de vogels reeds tot zijn eigendom behoorden, zodat niet zonder meer kan worden aangenomen dat er sprake is van importeren van dieren afkomstig uit een met een epidemische dierziekte besmet gebied. Voor zover artikel 2.42, tweede lid, van de Regeling handel en artikel 5:30 van de Awb wel van toepassing, is appellant van mening dat verweerder de dieren aan hem had moeten teruggeven dan wel verkopen, aangezien hij de meest gerede en geschikte persoon is om voor de vogels te verzorgen. Het overslaan van appellant bij de verkoop van de vogels neigt volgens appellant naar misbruik van bevoegdheid en onbehoorlijk bestuur. Appellant voert tot slot aan dat de uitspraak van het College van 27 september 2012 niet van toepassing is, omdat hij slechts vijf vogels heeft ingevoerd en reeds voor de invoer de rechtmatige eigenaar van de drie twatwa`s is.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat teruggave van de meegevoerde vogels aan de importeur niet tot de mogelijkheden behoort en verwijst daartoe naar artikel 2.42, tweede lid, van de Regeling handel en de uitspraak van het College van 3 juni 2016 (ECLI:NL:CBB:2016:158). De vraag of appellant eigenaar is van de vogels is volgens verweerder niet van belang. Immers, het importeren is “het land binnenbrengen” en dat is wat appellant met de vijf vogels heeft gedaan. De stelling van appellant dat voornoemde uitspraak van het College niet van toepassing is omdat hij eigenaar is van drie van de vijf meegevoerde vogels, kan verweerder dan ook niet volgen. 4. Het College stelt vast dat appellant geen rechtsmiddel heeft ingesteld tegen het besluit op bezwaar van 12 juli 2016, zodat het meevoeren, opslaan en in afzondering plaatsen van de vogels als rechtmatig heeft te gelden.
5. Uit de omstandigheid dat de maatregel tot plaatsing in tijdelijke afzondering in artikel 2.42, tweede lid, aanhef en onder b, van Regeling handel nadrukkelijk als tijdelijk is omschreven volgt, dat nadat de vogels in beslag waren genomen en in tijdelijke afzondering geplaatst, verweerder vervolgens diende te besluiten aan welke van de overige onder a respectievelijk c tot en met e in artikel 2.42, tweede lid, van de Regeling handel genoemde veterinaire maatregelen definitief toepassing diende te worden gegeven. De vervolgmaatregel vergt gelet op de bewoordingen van dit artikel een besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb van verweerder.
6. Verweerder heeft gesteld de vogels te hebben vervreemd aan een derde op grond van artikel 5:30 van de Awb. Anders dan verweerder meent biedt artikel 2.42 van de Regeling handel een uitputtende regeling met betrekking tot dieren die in strijd met de invoervoorschriften worden ingevoerd, zodat artikel 5:29 van de Awb hierop niet van toepassing is. Daaruit volgt dat ook artikel 5:30 van de Awb niet van toepassing is. Overigens heeft verweerder zich niet aan de toepassingsvoorwaarden van artikel 5:30 van de Awb gehouden door appellant niet in de gelegenheid te stellen de vogels terug te krijgen alvorens tot vervreemding over te gaan. Verweerder heeft ter onderbouwing van zijn standpunt dat teruggave van de vogel niet mogelijk is, verwezen naar de uitspraak van de voorzieningenrechter van het College van 3 juni 2016 (ECLI:NL:CBB:2016:158). Die uitspraak ziet echter op invoer van meer dan vijf gezelschapsvogels, welke invoer wordt aangemerkt als handelsverkeer. Verweerder heeft evenwel niet gemotiveerd waarom hij ervan uit gaat dat de vogels die appellant invoerde als handelswaar gekwalificeerd moeten worden. Dat betekent dat het besluit van verweerder tot vervreemding van de vogels in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb ondeugdelijk is gemotiveerd. 7. Bij het vervolgbesluit kon verweerder slechts toepassing geven aan één van de overige vier maatregelen van artikel 2.42, tweede lid, van de Regeling handel. Daartoe behoort ook de onder a genoemde mogelijkheid om, kort gezegd, de vogels onder te brengen en te verzorgen. Voor zover verweerder zich op het standpunt heeft gesteld dat het vervreemden van de vogels aan een derde op deze grondslag kan worden gebaseerd, is dit in tegenspraak met het standpunt van verweerder dat het ontbreken van gezondheidscertificaten een onherstelbaar gebrek is, reden waarom volgens verweerder teruggave van de vogel aan appellant niet mogelijk zou zijn. Het ontbreken van gezondheidscertificaten is evenwel een gebrek dat op de vogels betrekking heeft en niet op appellant. Vervreemding aan een derde in plaats van teruggave aan de eigenaar herstelt het ontbreken van gezondheidscertificaten dan ook niet. Dat betekent dat als dit gebrek onherstelbaar is, zoals verweerder stelt, de vogels niet op het grondgebied van Nederland of een andere lidstaat aanwezig mogen zijn, zodat deze ook niet aan een derde in Nederland of een andere lidstaat kunnen worden vervreemd. In dat geval zouden alleen de maatregelen bedoeld onder c tot en met e van artikel 2.42, tweede lid, van de Regeling handel overblijven als opties. Uit het vervreemden aan een derde kan evenwel ook de conclusie worden verbonden dat verweerder het ontbreken van gezondheidscertificaten kennelijk wel hersteld acht als tijdens de afzonderingsperiode is gebleken dat de vogels gezond zijn. In dat geval zou het ontbreken van gezondheidscertificaten ook niet meer aan teruggave van de vogels aan de eigenaar in de weg staan. Ook in zoverre is het bestreden besluit dus in strijd met artikel 7:12, tweede lid, van de Awb, ondeugdelijk, want innerlijk tegenstrijdig, gemotiveerd.
8. Uit de voorgaande overwegingen volgt dat het bestreden besluit op meerdere punten in strijd is met het motiveringsbeginsel, zoals neergelegd in artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Het beroep is daarom gegrond en het bestreden besluit zal in de einduitspraak worden vernietigd. Het College ziet in het belang van een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding verweerder op te dragen de hierboven geconstateerde motiveringsgebreken in het bestreden besluit te herstellen.