Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de meervoudige kamer van 18 december 2018 in de zaak tussen
European Livestock B.V., te Eenrum, appellante
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder
de minister van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Overwegingen
Der Transportplan konnte vom Veterinät nicht bewertet werden, weil dieser, laut Fahrer, an der Finnisch-Russischen Grenze zurückgelassen wurde. Der Fahrer hat mündlich bestätigt, dass alle notwendigen Pausen/Rasten eingehalten wurden.
(…)”
Bei dieser Kontrolle war eine Überprüfung der Fahrtenbücher nicht möglich, da diese laut Aussage der Fahrern an der Grenze zu Finnland verblieben sind. Diese Tatsache habe ich in meinem Kontrollbericht entsprechend vermerkt.
(…)”
Na aankomst ben ik naar het kantoor gelopen en heb ik mij gemeld. Ik heb aan de medewerker van de ontvanger gevraagd waar de runderen gelost konden worden. Ook heb ik het kopie van het journaal en de verdere certificaten en papieren afgegeven aan de medewerker gegeven zoals wij dat altijd doen als we in Lyuban lossen. Dit was de normale gang van zaken. In dit kantoor zit ook het kantoor van de dierenarts en ik ging er vanuit dat hij dus ook de kopieën zou zien en controleren.
(…)”
4 januari 2018 het volgende aangevoerd. Gelet op het arrest van het Hof van Justitie van
25 november 2008, Heemskerk en Schaap, C-455/06 (ECLI:EU:C:2008:650), mag verweerder alleen op basis van objectieve gegevens die verband houden met het welzijn van de dieren, tot een van de bevindingen van een officiële dierenarts afwijkende verklaring komen. Dergelijke gegevens zijn volgens appellante hier niet overgelegd, zodat moet worden uitgegaan van de later afgegeven verklaring van de dierenarts van 1 augustus 2013 dat de transporten voldeden aan de vereisten van de Transportverordening. Appellante heeft voorts nader toegelicht wat de feitelijke gang van zaken is geweest met betrekking tot de journalen en heeft in dat kader gewezen op de verklaringen van de chauffeurs van 24 juni 2016 en de brief van [naam 2] van 23 juni 2016. Uit de verklaringen van de chauffeurs blijkt dat zij de originele journalen aan de Finse grens hebben afgegeven en kopieën ervan hebben meegenomen en ingevuld tot de eindbestemming. Later bleek dat de dierenarts op de plaats van de eindbestemming de kopieën van de journalen niet heeft gezien. Dit was de chauffeurs niet bekend, aangezien zij de kopieën afgestempeld teruggekregen hebben. De dierenarts heeft de volledig ingevulde journalen nadien alsnog gecontroleerd en in orde bevonden. Hij heeft daarmee zijn oordeel als gegeven in het verslag van de controle op de plaats van de eindbestemming bevestigd.
Er is geen reden om te twijfelen aan de (waarheidsgetrouwheid) van de journalen. Voor de controle op de plaats van de eindbestemming kan een kopie van de journalen dienen, maar de vereiste controle kan ook plaatsvinden aan de hand van andere documenten, zoals tachograafgegevens en GPS-gegevens. Deze documenten zijn voorhanden en tonen het verloop van de transporten aan.
– geconfronteerd met het ontbreken van de journalen – niet aan de chauffeurs en/of de medewerker van de ontvanger heeft gevraagd waar de kopieën van de journalen zijn, nu die journalen voor de door hem uit te voeren controle van belang zijn. De verklaringen van de dierenarts en de verklaringen van de chauffeurs geven hierover geen uitsluitsel, en appellante heeft hierover ook anderszins geen uitsluitsel gegeven, terwijl dit wel van belang is voor de beoordeling of zich abnormale en onvoorzienbare omstandigheden hebben voorgedaan, die vreemd zijn aan degene die zich erop beroept, en waarvan de gevolgen in weerwil van alle mogelijke voorzorgen niet hadden kunnen worden vermeden. Appellante heeft aldus niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van abnormale en onvoorziene omstandigheden.
Beslissing
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt de minister van Justitie en Veiligheid om aan appellante een vergoeding voor immateriële schade van € 2.500,- te betalen;
- veroordeelt de minister van Justitie en Veiligheid in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 250,50;
- draagt de minister van Justitie en Veiligheid op het door appellante betaalde griffierecht van € 328,- te vergoeden.