ECLI:NL:CBB:2018:672

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
18 december 2018
Publicatiedatum
21 december 2018
Zaaknummer
17/1452
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag betalingsrechten uit de Nationale reserve voor jonge landbouwers

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 18 december 2018 uitspraak gedaan in het geschil tussen [naam 1] B.V. en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor betalingsrechten uit de Nationale reserve voor jonge landbouwers. De minister had op 24 maart 2017 de aanvraag van appellante afgewezen, omdat de opgegeven jonge landbouwer, [naam 2], niet beschikte over de vereiste blokkerende zeggenschap. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd op 14 augustus 2017 ongegrond verklaard. Vervolgens heeft appellante beroep ingesteld bij het College.

Tijdens de zitting op 22 oktober 2018 is appellante niet verschenen, terwijl de minister zich liet vertegenwoordigen door gemachtigden. De kern van het geschil draait om de vraag of de jonge landbouwer voldoet aan de eisen voor blokkerende zeggenschap, zoals vastgelegd in de Beleidsregel Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB. Appellante betoogde dat de beoordeling van blokkerende zeggenschap niet enkel op basis van de statuten mag plaatsvinden, maar ook op basis van andere bewijsstukken, zoals notulen van de aandeelhoudersvergadering.

Het College heeft echter geoordeeld dat de statuten van appellante geen blokkerende zeggenschap voor de jonge landbouwer voorzien. De relevante regelgeving vereist dat blokkerende zeggenschap kan worden aangetoond via registratie in het Handelsregister en niet enkel door notulen. Het College concludeert dat de minister terecht de aanvraag heeft afgewezen, omdat de jonge landbouwer niet voldeed aan de vereisten. Het beroep van appellante is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 17/1452
5111

uitspraak van de meervoudige kamer van 18 december 2018 in de zaak tussen

[naam 1] B.V., te [plaats] , appellante

(gemachtigde: mr. M. Vaas),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigden: mr. N. Brok en mr. L. Anvelink).

Procesverloop

Bij besluit van 24 maart 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van appellante om toewijzing van betalingsrechten uit de Nationale reserve voor jonge landbouwers op grond van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB (Uitvoeringsregeling) afgewezen.
Bij besluit van 14 augustus 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 oktober 2018. Appellante is met bericht van verhindering niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de aanvraag betalingsrechten uit de Nationale reserve voor jonge landbouwers afgewezen, omdat de als jonge landbouwer opgegeven persoon ( [naam 2] ) niet beschikt over de vereiste blokkerende zeggenschap. Appellante stelt dat verweerder de vraag of sprake is van blokkerende zeggenschap ten onrechte alleen beoordeelt aan de hand van de statuten. Artikel 5, tweede lid, van de Beleidsregel Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB (Beleidsregel) laat immers de mogelijkheid open om de blokkerende zeggenschap ook op andere wijze aan te tonen. Daarbij verwijst appellante naar de notulen van de algemene vergadering van aandeelhouders van 1 januari 2016, waarin is voorgesteld om [naam 2] per die datum als medebestuurder van de vennootschap te benoemen en blokkerende zeggenschap te geven voor investeringen en andere financiële afspraken voor bedragen van € 25.000,- of meer.
2. Een van de eisen om als jonge landbouwer te kunnen worden aangemerkt is – kort gezegd – dat deze daadwerkelijke, langdurige zeggenschap over het bedrijf moet kunnen uitoefenen tijdens elk jaar van de door het bedrijf ingediende aanvraag voor de betaling in het kader van de regeling voor jonge landbouwers. Dit volgt uit artikel 49, eerste lid, aanhef en onder b, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 639/2014 van de Commissie van 11 maart 2014 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (Verordening 639/2014). Voor daadwerkelijke langdurige zeggenschap is onder meer vereist dat de jonge landbouwer ten minste een blokkerende zeggenschap heeft ter zake van ondernemingsbeslissingen met een financieel belang van meer dan € 25.000,-, zo is bepaald in artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Beleidsregel.
3.1
Artikel 5, tweede lid, onder a, van de Beleidsregel zoals deze gold ten tijde van de indiening van de Gecombineerde opgave 2016 door appellante, bepaalde dat, de vraag of de jonge landbouwer blokkerende zeggenschap heeft, ingeval van een besloten vennootschap wordt beoordeeld op basis van de statuten van de rechtspersoon. Vast staat dat de statuten van appellante niet voorzien in de blokkerende zeggenschap van de opgegeven jonge landbouwer (zie in gelijke zin de uitspraak van het College van 17 april 2018 (ECLI:NL:CBB:2018:154).
3.2
Appellante beroept zich op de tekst van artikel 5, tweede lid, onder a van de Beleidsregel zoals deze gold ten tijde van het nemen van het bestreden besluit. Ingevolge die versie is de blokkerende zeggenschap – kort gezegd – uiterlijk op 15 mei van het eerste jaar waarin hij als jonge landbouwer een aanvraag indient verkregen en staat geregistreerd in het Handelsregister. De juistheid van de registratie kan desgevraagd worden aangetoond door het overleggen van de statuten van de rechtspersoon, ingeval van een besloten vennootschap.
Anders dan waarvan appellante uitgaat, kan deze versie van de bewijsregel van artikel 5, tweede lid, onder a, van de Beleidsregel niet zo worden gelezen dat zij blokkerende zeggenschap ook op een andere wijze kan aantonen. Volgens die versie wordt blokkerende zeggenschap immers beoordeeld op basis van de registratie in het handelsregister en dient de juistheid van de registratie te kunnen worden aangetoond met de statuten van de rechtspersoon en niet met de notulen.
3.3
In geval van bijzondere omstandigheden kan verweerder op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht gehouden zijn om van deze bepaling af te wijken indien de gevolgen onevenredig zijn in verhouding tot de met de Beleidsregel te dienen doelen. Daarvan is in dit geval niet gebleken.
4. Nu de als jonge landbouwer opgegeven persoon geen blokkerende zeggenschap had, heeft verweerder terecht de toewijzing van betalingsrechten uit de Nationale reserve voor jonge landbouwers afgewezen.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Pavićević, mr. A. Venekamp en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, in aanwezigheid van mr. W.M.J.A. Duret, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 december 2018.
w.g. T. Pavićević w.g. W.M.J.A. Duret