In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 20 november 2018 uitspraak gedaan over de afwijzing van een aanvraag voor een S&O-verklaring door appellante, een B.V. gevestigd in [plaats]. De aanvraag betrof een project genaamd 'Diepegrondstabilisatie', waarvoor appellante een S&O-verklaring wilde verkrijgen op basis van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (Wva). De aanvraag werd afgewezen omdat verweerder, de staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, van mening was dat de werkzaamheden niet kwalificeerden als speur- en ontwikkelingswerk, maar als het optimaliseren van een receptuur voor een bindmiddel zonder dat sprake was van een nieuw werkingsprincipe.
De procedure begon met een primaire beslissing van 8 november 2016, waarin de aanvraag werd afgewezen. Appellante maakte bezwaar, maar het bestreden besluit van 25 april 2017 verklaarde het bezwaar ongegrond. Appellante stelde dat het project gericht was op de ontwikkeling van een nieuw bindmiddel met een nieuw werkingsprincipe, maar verweerder betwistte dit en stelde dat de werkzaamheden vooral gericht waren op het aanpassen van bestaande technieken en recepturen.
Tijdens de zitting op 4 oktober 2018 werd de zaak verder toegelicht door de gemachtigden van beide partijen. Het College concludeerde dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van een technisch nieuw product. De werkzaamheden werden door het College gekwalificeerd als het optimaliseren van een receptuur, wat niet onder de definitie van speur- en ontwikkelingswerk valt volgens de Wva. Het beroep van appellante werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.