6.7.In artikel 5, eerste lid, aanhef en onder f, van de Nadere regels eisen chauffeurs 2018 is bepaald dat onder de minimale kwaliteitseis veiligheid, bedoeld in artikel 2.14, eerste lid, onderdeel a, onder 4°, van de Taxiverordening Amsterdam 2012 in ieder geval wordt verstaan dat de chauffeur beschikt over de benodigde geldige ontheffingen, vergunningen en vergunningbewijzen om taxivervoer aan te mogen bieden.
7. De voorzieningenrechter stelt vast de verzoeker geen rechtsmiddelen heeft aangewend tegen de schorsing van de lijnbusbaanontheffing en de taxxxivergunning met ingang van 13 februari 2018 voor de duur van twee weken en dat de onderliggende overtreding niet wordt betwist. Niet in geschil is dat verzoeker stil stond op een laad- en loshaven op 13 februari 2018, nadat zijn taxxxivergunning was geschorst. Partijen zijn verdeeld over de vraag of verzoeker vervoer aanbood zonder geldige vergunning en of verweerder bevoegd is om de taxxxivergunning van verzoeker in te trekken op grond van artikel 3.3, eerste lid, onder b, van de Taxiverordening. Hierbij laat de voorzieningenrechter het betoog van verzoeker onder verwijzing naar overweging 4.3 de uitspraak van het College van 20 oktober 2017, ECLI:NL:CBB:2017:423, dat een separaat besluit tot schorsing van de taxxxivergunning vereist is, in het midden nu volgens overweging 4.5 van diezelfde uitspraak de bevoegdheid tot intrekking ook bestaat indien de taxichauffeur niet over de juiste ontheffingen beschikt. 8. De voorzieningenrechter stelt voorop dat het aan verweerder is om het bewijs te leveren van de feiten die hij ten grondslag legt aan de, voor verzoeker belastende, intrekking van de taxxxivergunning.
9. In het rapport van bevindingen is opgenomen dat verzoeker op een laad- en loshaven stil stond die bekend staat als een illegale taxistandplaats en dat verzoeker nadat hij door de verbalisant is geïnformeerd over welke overtreding geconstateerd was, verklaard heeft niets te verklaren. De stelling van verzoeker dat hij niet op de hoogte was van de reden van staande houden, kan de voorzieningenrechter dan ook niet volgen. Immers, een bestuursorgaan mag, onverminderd de eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van het bewijs, in beginsel afgaan op de juistheid van de bevindingen in een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend proces-verbaal, voor zover deze eigen waarnemingen van de opsteller van het proces-verbaal weergeven. Indien die bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd.
10. De voorzieningenrechter is voorlopig van oordeel dat verweerder voldoende bewijzen heeft geleverd om in redelijkheid gebruik te kunnen maken van zijn bevoegdheid tot intrekking van de vergunning en dat verzoeker hier onvoldoende tegenover heeft gesteld. Hierbij acht de voorzieningenrechter van belang dat verzoeker naar eigen zeggen bewust was van het feit dat zijn vergunning geschorst was en niet langer deel kon nemen aan de Amsterdamse opstapmarkt, hij waargenomen is op een los- en laadhaven die bekend staat als illegale opstaplocatie en hiervoor tegenover verbalisant geen verklaring heeft gegeven dan wel bewijs heeft geleverd dat hij hier stond vanwege een afspraak. De verklaring van [naam 2] ter zitting dat hij een afspraak had met verzoeker om 17.30 uur, maar hiervoor te laat kwam, acht de voorzieningenrechter niet toereikend. Verweerder heeft voldoende twijfel gebracht aan de geloofwaardigheid van deze verklaring doordat ter zitting is gebleken dat [naam 2] en verzoeker huisgenoten zijn. Voorts heeft verweerder er op gewezen dat verzoeker reeds op of rond 17.21 uur op de laad- en losplaats stond. [naam 2] en verzoeker hebben beiden geen aannemelijke verklaring gegeven waarom zij te laat dan wel te vroeg op de afspraak waren verschenen. Verzoeker heeft geen afdoende verklaring kunnen geven waarom hij te vroeg op een laad en loshaven stond geparkeerd terwijl hij wist dat hij hier op dat moment niet mocht parkeren. Bovendien is verzoeker als taxichauffeur op de hoogte van de regels en heeft hij dit zelf onderkend, zodat de voorzieningenrechter het niet aannemelijk acht dat hij dacht dat hij slechts staande was gehouden wegens het foutief parkeren op een laad- en loshaven en een bekeuring riskeerde. Ook acht de voorzieningenrechter het van belang dat de verklaring van [naam 2] laat, namelijk pas vlak voor de zitting van de voorzieningenrechter, in het geding is gebracht.
11. De voorzieningenrechter overweegt dat naar vaste jurisprudentie aan de uitoefening van bevoegdheid de taxxxivergunning in te trekken een kenbare belangenafweging ten grondslag dient te liggen. Verweerder heeft in het bestreden besluit een dergelijke belangenafweging gemaakt en daarbij de negatieve financiële gevolgen van de intrekking van de taxxxivergunning voor verzoeker afgezet tegen het waarborgen van de kwaliteit van het taxivervoer in Amsterdam. Deze laatste is gebaat bij sancties die voldoende afschrikwekkend zijn en in overeenstemming met de geconstateerde overtreding. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is de gemaakte belangenafweging niet onrechtmatig te achten. De taxxxivergunning heeft betrekking op de Amsterdamse opstapmarkt. Verzoeker kan nog op de bel- en contractmarkt vervoer aanbieden en ook werken als taxichauffeur buiten Amsterdam. Met verweerder is de voorzieningenrechter van oordeel dat het aanbieden van taxivervoer zonder de daartoe vereiste vergunning als een dermate ernstig overtreding kan worden aangemerkt dat verweerder redelijkerwijs heeft kunnen overgaan tot intrekking van de taxxxivergunning. Aan hetgeen verzoeker ten aanzien van de financiële gevolgen voor hem heeft aangevoerd, kan de voorzieningenrechter niet de gevolgtrekking verbinden dat hem een te beperkt taxigerelateerd verdienvermogen resteert.
12. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.