In deze zaak heeft het College van Beroep voor het Bedrijfsleven uitspraak gedaan over de intrekking van de Taxxxivergunning van verzoeker, een taxichauffeur, door de gemeente Amsterdam. De intrekking volgde op een besluit van 6 januari 2017, waarbij de vergunning werd ingetrokken op basis van de Taxiverordening Amsterdam 2012. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit werd ongegrond verklaard in een bestreden besluit van 10 mei 2017. Verzoeker heeft vervolgens beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft op 20 oktober 2017 uitspraak gedaan. Tijdens de zittingen op 24 augustus en 27 september 2017 is vastgesteld dat verzoeker taxivervoer heeft aangeboden zonder geldige vergunning. De voorzieningenrechter oordeelde dat de gemeente niet had voldaan aan de vereisten voor het schorsen van de Taxxxivergunning, omdat er geen afzonderlijk besluit tot schorsing was genomen. De voorzieningenrechter volgde de redenering van verzoeker dat de vergunning niet automatisch was geschorst door de schorsing van de lijnbusbaanontheffing.
De voorzieningenrechter heeft het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Dit betekent dat de intrekking van de Taxxxivergunning alsnog kon worden gedragen door andere overtredingen die verzoeker had begaan. De gemeente werd veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van verzoeker, die op € 1237,50 werden vastgesteld. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen.