ECLI:NL:CBB:2018:594

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
13 november 2018
Publicatiedatum
16 november 2018
Zaaknummer
17/1864, 18/33, 18/34, 18/1179 en 18/1180
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van het referentieaantal in het fosfaatreductieplan en de rol van afgevoerde melkkoeien

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 13 november 2018, werd de zaak behandeld tussen Landbouwbedrijf [naam] V.o.f. en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De zaak betreft de uitleg van het referentieaantal in het kader van de Regeling Fosfaatreductieplan 2017. De appellante had bezwaar gemaakt tegen de heffingen die haar waren opgelegd op basis van het aantal runderen dat zij hield op de peildatum van 2 juli 2015. De minister had de bezwaren ongegrond verklaard, maar het College oordeelde dat de op de peildatum afgevoerde melkkoe wel meegeteld moest worden bij het referentieaantal. Het College concludeerde dat de wetsbepaling zo moet worden uitgelegd dat het referentieaantal wordt bepaald aan de hand van het aantal runderen dat op enig moment op de peildatum in het I&R-systeem is geregistreerd. Dit betekent dat de afgevoerde melkkoe, die op de peildatum geregistreerd stond, moet worden meegeteld. Het College vernietigde de bestreden besluiten en droeg de minister op om nieuwe besluiten te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd de minister veroordeeld in de proceskosten van de appellante, vastgesteld op € 1.878,75.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummers: 17/1864, 18/33, 18/34, 18/1179, 18/1180
16009

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 november 2018 in de zaak tussen

Landbouwbedrijf [naam] V.o.f., te [plaats] , appellante,

(gemachtigde: mr. J. Schmidt-Lo Fo Wung)
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigden: mr. M. Krari, mr. M. Leegsma, mr. J.H. Eleveld en mr. J.P. Heinrich).

Procesverloop

Bij besluiten van 27 mei, 3 augustus, 23 september, 25 november, respectievelijk 5 december 2017 (de primaire besluiten) heeft verweerder op grond van de Regeling Fosfaatreductieplan 2017 (de Regeling) aan appellante heffingen opgelegd van € 595,- voor periode 1 en € 634,- voor periode 5 en bonusgeldsommen toegekend van € 35,- voor periode 2, € 13,- voor periode 3 en € 60,- voor periode 4.
Bij besluiten van 8, 16, 20 november 2017 en 16 mei 2018 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de bezwaren van appellante tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Op 12 april 2018 heeft een regiezitting plaatsgevonden. Het onderzoek ter zitting is hervat op 27 september 2018, waarbij partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. De Regeling is op 1 maart 2017 in werking getreden. Voor de periodes van de Regeling (lopend van maart tot en met december 2017) legt verweerder een heffing op aan een melkveehouder die meer melkvee houdt dan het referentieaantal op 2 juli 2015 (de peildatum). Verweerder kent een bonusgeldsom toe indien een melkveehouder minder melkvee houdt dan het referentieaantal op de peildatum.
2. Appellante exploiteert een melkveebedrijf. Zij heeft op de peildatum een melkkoe afgevoerd naar de slacht en het aantal melkkoeien in het Identificatie- en Registratie systeem (I&R-systeem) is voor appellante op de peildatum verlaagd van 71 naar 70.
3.1
Verweerder gaat ervan uit dat appellante op de peildatum 70 melkkoeien hield en houdt geen rekening met de op de peildatum afgevoerde melkkoe. Hij verwijst daarvoor naar artikel 1, eerste lid, aanhef en onder d, van de Regeling en de toelichting bij de Regeling. Ook bij het berekenen van het maandgemiddelde telt verweerder een melkkoe op de dag van de afvoer niet mee voor het aantal melkkoeien op die dag.
3.2
Appellante voert aan dat de op de peildatum afgevoerde melkkoe wel dient mee te tellen bij het referentieaantal, omdat deze melkkoe op de peildatum in het I&R-systeem op haar naam stond geregistreerd. Zij verwijst daarvoor naar de tekst van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder d, van de Regeling en een ander deel uit de toelichting bij de Regeling.
4. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder d, van de Regeling wordt het referentieaantal bepaald aan de hand het aantal runderen dat op de peildatum in het I&R-systeem is geregistreerd. Naar het oordeel van het College dient die bepaling zo te worden uitgelegd dat het referentieaantal wordt bepaald aan de hand van ‘het aantal runderen dat op enig moment op de peildatum in het I&R-systeem is geregistreerd’. Het College verwijst hiervoor ook naar zijn uitspraak van 17 oktober 2018 over het fosfaatrechtenstelsel (ECLI:NL:CBB:2018:523; onder 7). De tekst van deze bepaling spreekt niet over runderen die de hele peildatum in het I&R-systeem geregistreerd stonden en de wetsgeschiedenis geeft geen eenduidige aanwijzing voor een zodanige uitleg. De uitleg van verweerder werkt in het nadeel van appellante. Verweerder moet de op de peildatum afgevoerde melkkoe meetellen in het referentieaantal van appellante.
5. Het beroep is gegrond en het College vernietigt de bestreden besluiten. Verweerder zal nieuwe besluiten moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak en daarbij tevens moeten beslissen over vergoeding van de in bezwaar gevallen kosten.
6. Het College veroordeelt verweerder in de door appellante gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt het College op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht in deze samenhangende zaken voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.878,75 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1,5 punten voor het verschijnen ter (nadere) zitting, met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1,5).

Beslissing

Het College:
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden besluiten;
  • draagt verweerder op opnieuw te beslissen op de bezwaren met inachtneming van deze uitspraak en het betaalde griffierecht van € 1.337,- aan appellante te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.878,75.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stam, in aanwezigheid van L. ten Hove, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 november 2018.
w.g. R.C. Stam w.g. L. ten Hove