ECLI:NL:CBB:2018:534

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
9 oktober 2018
Publicatiedatum
24 oktober 2018
Zaaknummer
16/1118 en 17/1011
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen blokkade en decertificering van biologische gerstegraspoeder

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 9 oktober 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen [naam 1] B.V. (appellante) en de Stichting SKAL (verweerster) over de blokkade en decertificering van een partij gerstegraspoeder. De Stichting SKAL had op basis van Europese regelgeving een partij gerstegraspoeder van appellante geblokkeerd en gedecertificeerd, omdat er een niet toegestaan gewasbeschermingsmiddel, Tebufenozide, in was aangetroffen. Appellante had de partij in 2015 in China gekocht en was gecertificeerd voor de vervaardiging van biologische voedingsmiddelen. Na de blokkade en decertificering heeft appellante beroep ingesteld tegen de besluiten van de Stichting SKAL. De zitting vond plaats op 12 juli 2018, waarbij partijen door hun gemachtigden werden vertegenwoordigd.

Het College oordeelde dat de Stichting SKAL terecht tot blokkade en decertificering was overgegaan, omdat de aanwezigheid van Tebufenozide in de partij in strijd was met de geldende Europese regelgeving voor biologische producten. Appellante had verschillende beroepsgronden aangevoerd, maar het College oordeelde dat deze niet konden leiden tot een andere uitkomst. De beroepsgronden van appellante, waaronder de stelling dat de decertificering niet in verhouding stond tot de inbreuk, werden verworpen. Het College concludeerde dat de besluiten van de Stichting SKAL rechtmatig waren en dat appellante niet in haar beroep kon worden ontvangen. De beroepen werden ongegrond verklaard en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummers: 16/1118 en 17/1011
17100

uitspraak van de meervoudige kamer van 9 oktober 2018 in de zaak tussen

[naam 1] B.V., appellante

(gemachtigde: mr. P.J.G. Goumans),
en

de Stichting SKAL, verweerster

(gemachtigden: mr. M. Timpert-de Vries en mr. R.A.M. Tijdink).

Procesverloop

Bij besluit van 25 april 2016 (het blokkadebesluit) heeft verweerster een partij gerstegraspoeder van appellante met partijcode D-150629 geblokkeerd op grond van Europese regelgeving.
Bij besluit van 21 juni 2016 (het decertificeringsbesluit) heeft verweerster de partij gerstegraspoeder van appellante met de partijcode C-150629 gedecertificeerd, eveneens op grond van Europese regelgeving.
Bij besluit van 23 juni 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerster het bezwaar van appellante tegen het blokkadebesluit ongegrond verklaard.
Tegen het decertificeringsbesluit heeft appellante rechtstreeks beroep ingesteld en tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het beroep gericht tegen het decertificeringbesluit is geregistreerd onder zaaknummer 17/1011. Het beroep gericht tegen het bestreden besluit is geregistreerd onder zaaknummer 16/1118.
De zaken zijn behandeld ter zitting op 12 juli 2018. Partijen zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden. Tevens was aanwezig namens appellante [naam 2] en namens verweerster [naam 3]

Overwegingen

1.1
Het wettelijk kader is opgenomen in een bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
1.2
Verweerster is een onafhankelijke instantie die in Nederland verantwoordelijk is voor - onder meer - de naleving van regelgeving ten aanzien van biologische productiemethoden. Haar bevoegdheden vinden hun grondslag in de Landbouwkwaliteitswet. Appellante is bij verweerster aangesloten en is gecertificeerd voor de vervaardiging van biologische voedingsmiddelen en de groothandel daarin.
1.3
Appellante heeft in 2015 in China een partij gerstegraspoeder met partijcode
D-150629 gekocht. Deze partij is geproduceerd door het bedrijf Hengshui Shanzi Health Drink Co (Hengshui). Hengshui is gecertificeerd door Ecocert. Appellante heeft Eurofins LabCo gevraagd de partij te bemonsteren en te onderzoeken. In september 2015 concludeert Eurofins LabCo dat het van deze partij genomen monster 0,042 mg/kg Tebufenozide bevat. In bijlage II van de Uitvoeringsverordening komt Tebufenozide niet voor als een in de biologische productiemethode toegestaan gewasbeschermingsmiddel. Op 20 november 2015 heeft appellante de vorengenoemde onderzoeksresultaten bij verweerster onder de aandacht gebracht en besloten het product vooralsnog niet (als biologisch) in de handel te brengen. Nadat zij bij verweerster had aangegeven hier toch toe te willen overgaan heeft verweerster de in geding zijnde besluiten genomen.
2. Als gevolg van achtereenvolgens de - gehandhaafde - blokkade en de decertificering heeft appellante de betrokken partij niet op de markt mogen brengen als een biologisch product in de zin van de Verordening. Appellante acht dit niet juist en heeft hiertegen verschillende beroepsgronden aangevoerd.
3. Het College is van oordeel dat verweerster terecht heeft besloten tot (handhaving van) de blokkade en tot decertificering van de in geding zijnde partij. Immers, niet in geschil is dat in deze partij Tebufenozide is aangetroffen en dat dit middel niet voorkomt op de lijst met gewasbeschermingsmiddelen die ingevolge bijlage II bij Verordening 889/2008 bij de biologische productie zijn toegestaan. Daarmee voldoet deze partij niet aan de eisen die de Verordening en de Uitvoeringsverordening ter zake de biologische productiewijze stellen. Hetgeen appellante heeft aangevoerd tegen de overwegingen van verweerster omtrent het onderzoek van Ecocert naar Shenghui en de daarop volgende decertificering van dat bedrijf en van de gehele oogst van 2015 behoeft geen bespreking. De aanwezigheid van het niet toegestane middel in de geblokkeerde en gedecertificeerde partij is een voldoende grondslag voor de in geding zijnde besluiten.
3.1
Dat, zoals appellante aanvoert, een retentiemonster van Hengshui schoon is bevonden is niet van belang, reeds omdat niet vast staat dat dit monster afkomstig is van partij D-150629. Evenmin is van belang dat het om een gedroogd product gaat. Appellante meent weliswaar dat in verband hiermede een corrigerende zogeheten drogingsfactor moet worden toegepast op de onderzoeksresultaten, maar deze stelling vindt geen steun in de Verordening of in de Uitvoeringsverordening en faalt derhalve.
3.2
Voorts kan niet in redelijkheid worden gezegd dat de decertificering van de partij niet kan worden aangemerkt als een maatregel die in verhouding staat tot het belang van het voorschrift waarop inbreuk is gemaakt en tot de aard en de specifieke omstandigheden van de onregelmatige activiteiten. Het gaat in dezen om de schending van essentiële bepalingen ter zake de biologische productiewijze en het enkele gegeven dat het besluit tot decertificering financiële consequenties en imago-schade voor appellante met zich brengt, maakt het besluit nog niet onredelijk. Het gaat hierbij om commerciële risico’s die voor rekening van appellante komen.
3.3
Het College volgt appellante niet in haar stelling dat in dezen sprake is van terugwerkende kracht van de onderhavige besluiten. Uitgangspunt van de toepasselijke EU-regels is dat in alle stadia van de productie, de verwerking en de afzet van biologische producten controles worden uitgevoerd op de naleving van de EU-regelgeving. Dat deze controles kunnen leiden tot decertificering van producten die reeds in enigerlei vorm op de markt zijn gebracht is vanzelfsprekend en ligt besloten in dit systeem. De duiding van de uit deze controles voorvloeiende besluiten als te zijn voorzien van terugwerkende kracht miskent deze systematiek. Deze beroepsgrond faalt derhalve.
3.4
Tenslotte kan niet worden gevolgd de stelling van appellante dat zij met haar e-mailbericht van 20 november 2015 aan verweerster over de resultaten van het onderzoek van Eurofins Labco niet de intentie heeft gehad een melding te doen als bedoeld in artikel 91, eerste lid, van de Verordening. Het ontbreken van zodanige intentie blijkt immers op geen enkele wijze uit dat bericht. Voor zover appellante stelt bij en met dat bericht slechts een vraag omtrent een drogingsfactor van het product te hebben willen stellen, constateert het College dat ook van een zodanige vraag niet blijkt uit het bericht.
4. Het voorgaande maakt dat verweerster naar het oordeel van het College in dit geval bevoegd was tot de blokkade en decertificering van de partij D-150629 en van die bevoegdheid in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken.
5. De beroepen zijn ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.R. Eggeraat, mr. R.W.L. Koopmans en mr. I.M. Ludwig, in aanwezigheid van M.P.A. DeKoninck, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 oktober 2018.
w.g. E.R. Eggeraat De griffier is buiten staat de uitspraak
te ondertekenen
BIJLAGE - wettelijk kader
Landbouwkwaliteitsbesluit 2007
Artikel 15
De Stichting Skal is de instantie, bedoeld in artikel 27, vierde lid, onder a, van verordening (EG) 834/2007 en belast met:
a. het toezicht op de naleving van bij of krachtens dit besluit gestelde regels ten aanzien de biologische productiemethoden en van productiemethoden die bij ministeriële regeling daaraan gelijkgesteld zijn;
b. uitvoering van de registratie, bedoeld in artikel 28 van verordening (EG) 834/2007;
c. overige uitvoeringshandelingen die noodzakelijk zijn voor een goede uitvoering van de in de aanhef bedoelde verordening.
Verordening (EG) nr. 889/2008 van de Commissie van 5 september 2008 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten, wat de biologische productie, de etikettering en de controle betreft
Artikel 91

Maatregelen bij vermoede inbreuken en vermoede onregelmatigheden

1. Marktdeelnemers die van mening zijn of vermoeden dat een door hen geproduceerd, bereid of geïmporteerd product, dan wel een door een andere marktdeelnemer aan hen geleverd product niet in overeenstemming is met de voorschriften voor de biologische productie, leiden procedures in om elke aanduiding betreffende de biologische productiemethode van dat product te verwijderen of om het product af te zonderen en te identificeren. Zij mogen het product pas gaan verwerken of verpakken of in de handel brengen nadat de betrokken twijfel is weggenomen, tenzij het product in de handel wordt gebracht zonder aanduidingen betreffende de biologische productiemethode. In geval van dergelijke twijfel moeten de marktdeelnemers de controlerende autoriteiten of de controleorganen onmiddellijk informeren. De controlerende autoriteiten of de controleorganen kunnen eisen dat het product niet met aanduidingen betreffende de biologische productiemethode in de handel wordt gebracht voordat de van de marktdeelnemers of uit andere bronnen ontvangen informatie hen ervan heeft overtuigd dat de twijfel is weggenomen.
2. Controlerende autoriteiten of controleorganen die een gegrond vermoeden hebben dat een marktdeelnemer van plan is een product in de handel te brengen dat niet in overeenstemming is met de voorschriften voor de biologische productie maar wel is voorzien van een verwijzing naar de biologische productiemethode, kunnen beslissen dat de marktdeelnemer het product gedurende een door hen vastgestelde periode niet met deze verwijzing in de handel mag brengen. Alvorens een dergelijke beslissing te nemen, moeten de controlerende autoriteiten of controleorganen de marktdeelnemer de kans geven om de situatie toe te lichten. Deze beslissing wordt, indien de controlerende autoriteiten of controleorganen er zeker van zijn dat het product niet aan de voorschriften voor de biologische productie voldoet, aangevuld met de verplichting om elke verwijzing naar de biologische productiemethode van dat product te verwijderen.
Indien het vermoeden tijdens de hierboven bedoelde periode niet wordt bevestigd, moet de in de eerste alinea bedoelde beslissing uiterlijk bij het verstrijken van die periode worden ingetrokken. De marktdeelnemer verleent de controlerende autoriteit of het controleorgaan zijn volledige medewerking bij de opheldering van het vermoeden.
3. De lidstaten treffen de nodige maatregelen en sancties om fraude ten aanzien van het gebruik van de in titel IV van Verordening (EG) nr. 834/2007 en in titel III en/of bijlage XI van de onderhavige verordening bedoelde aanduidingen te voorkomen.
Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad van 28 juni 2007 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten
Artikel 30, eerste lid
1. Wanneer er een onregelmatigheid wordt geconstateerd met betrekking tot de naleving van de voorschriften van deze verordening, zorgt de controlerende autoriteit of het controleorgaan ervoor dat de etikettering en de reclame voor de volledige partij of productiegang waarop de onregelmatigheid betrekking heeft geen verwijzing naar de biologische productiemethode bevatten, wanneer een dergelijke maatregel in verhouding staat tot het belang van het voorschrift waarop inbreuk is gemaakt en tot de aard en de specifieke omstandigheden van de onregelmatige activiteiten.
Wanneer er een ernstige inbreuk of een inbreuk met langdurige gevolgen is geconstateerd, ontneemt de controlerende autoriteit of het controleorgaan de betrokken marktdeelnemer gedurende een met de bevoegde autoriteit van de lidstaat overeengekomen periode het recht om producten in de handel te brengen met verwijzing naar de biologische productiemethode in de etikettering of de reclame.
Verordening (EG) 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn