ECLI:NL:CBB:2018:481

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
11 september 2018
Publicatiedatum
14 september 2018
Zaaknummer
17/1042
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing uitbetaling betalingsrechten GLB wegens te late indiening etiketten hennep

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 11 september 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen V.O.F. [naam 1] en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De appellante had een aanvraag ingediend voor uitbetaling van betalingsrechten in het kader van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) voor het jaar 2016. De minister had echter besloten om de uitbetaling gedeeltelijk af te wijzen omdat de etiketten van het ingezaaide hennep te laat waren ingediend. De appellante had op 12 mei 2016 een Gecombineerde opgave ingediend, maar had niet tijdig de vereiste vijf etiketten van het zaaizaad overgelegd. De minister verklaarde het bezwaar van de appellante ongegrond, wat leidde tot het beroep bij het College.

Tijdens de zitting op 15 augustus 2018 was de appellante niet aanwezig, maar haar gemachtigde was wel aanwezig. De appellante voerde aan dat er een verwisseling van etiketten had plaatsgevonden tussen haar twee landbouwbedrijven, maar het College oordeelde dat de verantwoordelijkheid voor het tijdig indienen van de juiste documenten bij de appellante lag. Het College concludeerde dat de appellante niet had voldaan aan de voorwaarden voor uitbetaling van de betalingsrechten, zoals vastgelegd in de relevante Europese verordeningen. De uitspraak van het College was dat het beroep ongegrond werd verklaard, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

Zaaknummer: 17/1042
5111

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 september 2018 in de zaak tussen

V.O.F. [naam 1] , te [plaats] , appellante

(gemachtigden: [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] ),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigde: mr. P. van Helvoort-Noorloos).

Procesverloop

Bij besluit van 16 maart 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder beslist op de aanvraag van appellante om uitbetaling van de betalingsrechten (de basisbetaling) en de vergroeningsbetaling voor het jaar 2016 op grond van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB (Uitvoeringsregeling).
Bij besluit van 23 juni 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard
.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 augustus 2018. Appellante is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Appellante heeft op 12 mei 2016 een Gecombineerde opgave bij verweerder ingediend waarin zij om uitbetaling van de basis- en vergroeningsbetaling voor 2016 heeft verzocht. Hierbij heeft appellante aangegeven dat perceel 1 een oppervlakte heeft van 2,28 hectare (ha) en perceel 21 een oppervlakte heeft van 3,24 ha en dat zij deze percelen zal inzaaien met vezelhennep met de verwachte inzaaidatum van 20 mei 2016, ras Uso-31 met een hoeveelheid van 20 kilogram (kg) per ha en dat zij uiterlijk 30 juni 2016 vijf officiële etiketten van het zaaizaad zal overleggen.
1.2
Bij het primaire besluit heeft verweerder een bedrag ter hoogte van € 14.084,29 als basis- en vergroeningsbetaling voor 2016 vastgesteld. Hierbij heeft verweerder 35,69 ha voor de basisbetaling en 28,82 ha voor de vergroeningsbetaling in aanmerking genomen van de door appellante opgegeven 40,27 ha.
1.3
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van appellante tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Aan dit besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat de etiketten van de hennepzaden een verplichte bijlage zijn bij de verzamelaanvraag voor het kunnen uitbetalen van rechtstreekse betalingen. De etiketten zijn onmisbaar om te kunnen beoordelen of steun verkregen kan worden. Uit de gegevens van de etiketten wordt afgeleid of er een gecertificeerd soort hennep is gebruikt en welke hoeveelheid zaaizaad is gebruikt. Omdat er slechts één etiket bij de verzamelaanvraag is ingediend en vier etiketten na de kortingsperiode zijn ontvangen, namelijk in de bezwaarfase op 24 april 2017, zijn deze te laat. Dit heeft tot gevolg dat de uitbetaling voor de percelen 1 en 21 gedeeltelijk moet worden afgewezen en de oppervlakte van de percelen 1 en 21 wegens het ontbreken van de vier etiketten overeenkomstig naar beneden is bijgesteld. Het enkele feit dat appellante niet wist dat zij alle etiketten moest opsturen, maakt dit niet anders. Het is volgens verweerder de verantwoordelijkheid van appellante om te voldoen aan de voorwaarden voor uitbetaling van de betalingsrechten. Daarbij komt dat hij appellante heeft geïnformeerd, onder meer in de Gecombineerde opgave, hoeveel etiketten zij moest opsturen en wanneer de etiketten uiterlijk opgestuurd moesten worden.
2. Appellante heeft in beroep aangevoerd dat zij twee landbouwbedrijven heeft, [naam 5] en V.O.F. [naam 1] . Op beide landbouwbedrijven is in 2016 hennep geteeld. Bij het toezenden van de etiketten aan verweerder zijn per abuis de hennepetiketten van beide bedrijven verwisseld. De vier labels die zijn ingediend voor [naam 5] hadden moeten worden ingediend voor V.O.F. [naam 1] . Appellante vraagt zich af of dit nog hersteld zou kunnen worden
.Voorts heeft appellante zich op het standpunt gesteld dat zij ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld haar bezwaren mondeling toe te lichten.
3. Verweerder heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat voor het uitbetalen van de rechtstreekste betalingen in dit geval het totaal aantal kilogram te zaaien zaaizaad gelijk is aan de geconstateerde oppervlakte van het desbetreffende perceel, vermenigvuldigd met de zaaizaadbehoefte per hectare. De subsidiabele oppervlakte van de percelen is vastgesteld op 2,28 ha en 3,24 ha. Appellante heeft in haar Gecombineerde opgave opgegeven dat sprake is van een zaaibehoefte van 20 kg per ha. Appellante had derhalve in totaal 110,40 kg moeten zaaien. Appellante heeft één etiket van 25 kg zaaizaad overgelegd. Hieruit blijkt dat appellante 25 kg heeft ingezaaid, hetgeen te weinig is om een volledige uitbetaling van de basisbetaling voor de percelen te ontvangen. Om die reden is de subsidiabele oppervlakte van de percelen gecorrigeerd. Verder heeft verweerder gesteld dat geen sprake is van een kennelijke fout. Met betrekking tot het afzien van de mogelijkheid gehoord te worden heeft verweerder gesteld dat appellante via haar toenmalige gemachtigde, die op 6 juni 2017 een informeel telefoongesprek met verweerder heeft gevoerd, heeft laten weten dat zij afziet van het recht gehoord te worden.
4. In geschil is de vraag of verweerder terecht de betalingsrechten van percelen 1 en 21 niet volledig heeft uitbetaald.
4.1
In artikel 32, eerste lid, van de Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (Verordening 1307/2013) is bepaald dat de steun in het kader van de basisbetalingsregeling aan landbouwers wordt verleend na activering, door middel van een aangifte overeenkomstig artikel 33, eerste lid, van een betalingsrecht per subsidiabele hectare in de lidstaat waar het is toegewezen. Elk geactiveerd betalingsrecht geeft recht op de jaarlijkse betaling van het in het kader van dat betalingsrecht vastgestelde bedrag, zulks onverminderd de toepassing van de financiële discipline, de verlaging van betalingen overeenkomstig artikel 11 en van de lineaire verlagingen overeenkomstig artikel 7, artikel 51, tweed lid, en artikel 65, tweede lid, onder c), van deze verordening, alsmede de toepassing van artikel 63 van Verordening (EU) nr. 1306/2013. In het zesde lid is bepaald dat voor de productie van hennep gebruikte arealen slechts subsidiabele hectaren vormen indien het gehalte aan tetrahydrocannabinol van de gebruikte rassen maximaal 0,2 % bedraagt.
4.2
Ingevolge artikel 9, eerste lid, van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 639/2014 van de Commissie van 11 maart 2014 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot wijziging van bijlage X bij die verordening (Verordening 639/2014), zijn voor de toepassing van artikel 32, zesde lid, van Verordening 1307/2013 voor de productie van hennep gebruikte arealen slechts subsidiabel indien zij zijn ingezaaid met zaad van rassen uit de overeenkomstig artikel 17 van Richtlijn 2002/53/EG van de Raad gepubliceerde gemeenschappelijke rassenlijst voor landbouwgewassen die geldt op 15 maart van het jaar waarvoor de betaling wordt toegekend. Het zaad moet zijn gecertificeerd overeenkomstig Richtlijn 2002/57/EG van de Raad.
4.3
Op grond van artikel 17, zevende lid, van de Uitvoeringsverordening (EU) nr. 809/2014 van de Commissie van 17 juli 2014 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het geïntegreerd beheers- en controlesysteem, plattelandsontwikkelingsmaatregelen en de randvoorwaarden (Verordening 809/2014) bevat de verzamelaanvraag voor overeenkomstig artikel 32, zesde lid, van Verordening 1307/2013 voor de productie van hennep gebruikte arealen:
a. a) alle informatie die nodig is voor de identificatie van de met hennep ingezaaide percelen, met een opgave van de gebruikte henneprassen;
b) een opgave van de gebruikte hoeveelheden zaaizaad (kilogram per hectare);
c) de overeenkomstig Richtlijn 2002/57/EG van de Raad, en met name artikel 12 daarvan, op de verpakking van het zaaizaad gebruikte officiële etiketten (…).
In afwijking van het eerste lid, onder c), worden de etiketten, indien de inzaai na de uiterste datum voor de indiening van de verzamelaanvraag plaatsvindt, uiterlijk op 30 juni ingediend.
4.4
De uiterste indiening van de verzamelaanvraag is voor 2016 bepaald op 17 mei 2016.
5. Het College deelt niet het standpunt van appellante dat zij ten onrechte niet is gehoord in de bezwaarfase. Artikel 7:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat voordat een bestuursorgaan op het bezwaar beslist, het belanghebbenden in de gelegenheid stelt te worden gehoord. Verweerder heeft gesteld dat uit de door hem overgelegde telefoonnotitie van 6 juni 2017 blijkt dat appellante van horen heeft willen afzien. Dit telefoongesprek en de daarbij gemaakte afspraken - waaronder het afzien van horen - heeft verweerder, zoals hij ter zitting heeft toegelicht, op 6 juni 2017 per mail bevestigd aan de toenmalige gemachtigde van appellante. Dit biedt naar het oordeel van het College voldoende grondslag voor de conclusie dat appellante heeft ingestemd met het afzien van horen, zodat verweerder met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder c, van de Awb daarvan kon afzien. Van strijd met artikel 7:2 van de Awb is dan ook geen sprake.
6. Appellante heeft in haar Gecombineerde opgave opgegeven dat zij 20 kg zaaizaad per hectare van het ras Uso-31 gaat inzaaien. Niet in geschil is dat het appellante perceel 1 heeft opgegeven met een oppervlakte van 2,28 ha en dit perceel heeft ingezaaid met vezelhennep. Evenmin is in geschil dat appellante perceel 21 heeft opgegeven met een oppervlakte van 3,24 ha en dit perceel eveneens heeft ingezaaid met vezelhennep. Appellante stelt dat zij vijf zakken vezelhennep van 25 kg, in totaal 125 kg, heeft ingezaaid. Appellante heeft op
23 mei 2016 echter slechts één etiket van 25 kg aan verweerder toegezonden. Voorts heeft zij niet voor 30 juni 2016 de overige etiketten ingediend.Het is de eigen verantwoordelijkheid van appellante, als aanvrager van uitbetaling van de betalingsrechten, om tijdig de juiste (hoeveelheid) bewijsstukken over te leggen. In het geval van appellante is dat niet anders. Uit artikel 17, zevende lid, van Verordening 809/2014 volgt, voor zover hier van belang, duidelijk dat de verzamelaanvraag de op verpakking van het zaaizaad gebruikte officiële etiketten bevat en dat deze uiterlijk op 30 juni moeten worden ingediend. In de Gecombineerde Opgave 2016 is appellante voorts nog eens erop gewezen dat zij vijf etiketten diende te overleggen voor
30 juni
.Het College heeft geen aanwijzingen dat voor verweerder de verplichting bestond om appellante na de indiening van het eerste etiket in de gelegenheid te stellen de overige vier etiketten alsnog te overleggen, terwijl het bepaalde in artikel 17, zevende lid, van Verordening 809/2014 zich ertegen verzet dat de in bezwaar ingebrachte etiketten alsnog worden meegenomen. Ook het bepaalde in artikel 4 van Verordening 809/201, op grond waarvan
– kort gezegd – steunaanvragen en eventuele door de begunstigde verstrekte bewijsstukken te allen tijde na de indiening ervan mogen worden gecorrigeerd en aangepast in geval van kennelijke fouten, kan appellante niet baten, reeds omdat appellante met het alsnog overleggen van de vier etiketten geen kennelijke fout wil corrigeren of aanpassen, maar nieuwe bewijsstukken aan haar steunaanvraag wil toevoegen.
7. Appellante heeft dan ook niet voldaan aan de voorwaarden van artikel 17, zevende lid, van Verordening 809/2013. Verweerder heeft bij gebrek van vier etiketten immers niet kunnen vaststellen of appellante conform haar opgave de betreffende percelen volledig heeft ingezaaid met gecertificeerd zaaizaad. Verweerder heeft de voor uitbetaling beschikbare oppervlakte van percelen 1 en 21 dan ook terecht verlaagd.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Venekamp, in aanwezigheid van mr. L.N. Nijhuis, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 september 2018.
w.g. A. Venekamp w.g. L.N. Nijhuis