In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 10 juli 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen FlixBus DACH GmbH en het College van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant. FlixBus had ontheffingen aangevraagd voor het verrichten van openbaar vervoer per bus op zes specifieke buslijnen in Noord-Brabant, waarvoor geen concessie was verleend. De aanvragen werden door de provincie afgewezen, omdat de beoogde buslijnen zouden overlappen met bestaande concessies van Arriva en Hermes, wat volgens de provincie zou leiden tot onevenredige afbreuk aan de exploitatie van die concessies.
FlixBus heeft tegen deze afwijzing beroep ingesteld, waarbij zij aanvoerde dat de buslijnen fundamenteel verschillen van de bestaande lijnen van Arriva en Hermes. Het College oordeelde dat de bestreden besluiten onvoldoende gemotiveerd waren en dat de provincie niet had aangetoond dat er sprake was van een zodanige gelijkenis tussen de buslijnen van FlixBus en de bestaande concessies dat dit zou leiden tot onevenredige afbreuk aan de exploitatie van die concessies. Het College vernietigde de besluiten van de provincie en droeg deze op om binnen 12 weken nieuwe besluiten te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de uitspraak.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige afweging van belangen bij het verlenen van ontheffingen voor openbaar vervoer en de verplichting voor de provincie om voldoende onderbouwing te geven voor haar besluiten. Het College concludeerde dat de provincie niet had aangetoond dat de ontheffingen daadwerkelijk onevenredige schade zouden toebrengen aan de bestaande concessies.