ECLI:NL:CBB:2018:354

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
17 juli 2018
Publicatiedatum
18 juli 2018
Zaaknummer
16/33
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens verval van procesbelang na ontbinding van appellante

In deze zaak heeft de appellante, een BV, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 3 december 2015, waarin een boete was opgelegd door de Autoriteit Financiële Markten (AFM) wegens overtreding van de Wet op het financieel toezicht. De boete was aanvankelijk vastgesteld op € 2.000.000,-, maar na een tussenuitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 21 juni 2017, werd deze verlaagd tot € 397.500,-. Tijdens de procedure werd echter duidelijk dat de appellante per 31 mei 2017 was ontbonden en niet langer bestond. Dit werd bevestigd door zowel de AFM als de gemachtigde van de appellante. Het College heeft vastgesteld dat er geen procesbelang meer was bij de voortzetting van het hoger beroep, aangezien de appellante niet meer bestond. Hierdoor werd het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak werd gedaan op 17 juli 2018 door een meervoudige kamer van het College, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 16/33
22311

uitspraak van de meervoudige kamer van 17 juli 2018 op het hoger beroep van:

[naam] B.V., te [plaats] , appellante (gemachtigde: mr. drs. M.R. Hosemann),

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 3 december 2015, kenmerk ROT 15/2064, in het geding tussen

appellanteende Stichting Autoriteit Financiële Markten (AFM)

(gemachtigden: mr. A.J. Boorsma en mr. C.A. Geleijnse).

Procesverloop in hoger beroep

Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam (rechtbank) van 3 december 2015 (ECLI:NL:RBROT:2015:8759).
Bij tussenuitspraak van 21 juni 2017 (ECLI:NL:CBB:2017:206) heeft het College AFM opgedragen om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen en daarbij de geconstateerde gebreken te herstellen met inachtneming van de tussenuitspraak.
Naar aanleiding van de tussenuitspraak heeft AFM bij besluit van 26 september 2017 opnieuw op het bezwaar van appellante beslist. AFM heeft de aan appellante wegens overtreding van artikel 2:60, eerste lid, van de Wet op het financieel toezicht opgelegde boete van € 2.000.000,- verlaagd tot een bedrag van € 397.500,-.
Appellante heeft gebruik gemaakt van de gelegenheid om een zienswijze in te dienen naar aanleiding van het besluit van 26 september 2017.
AFM heeft een reactie op de zienswijze van appellante ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Bij brief van 14 juni 2018 heeft AFM bericht dat haar bij raadpleging van het Handelsregister van de Kamer van Koophandel (Handelsregister) is gebleken dat appellante met ingang van 31 mei 2017 is ontbonden en is opgehouden te bestaan.
Bij brief van 20 juni 2018 heeft de gemachtigde van appellante bericht dat ook zij heeft geconstateerd dat appellante per 31 mei 2017 is ontbonden.
Bij brief van 20 juni 2018 heeft AFM een nadere reactie ingediend.
Bij brief van 20 juni 2018 heeft de gemachtigde van appellante een nadere reactie ingediend.
Bij brief van 21 juni 2018 heeft het College partijen bericht dat de geplande behandeling van de zaak ter zitting van 25 juni 2018 geen doorgang zal vinden.
Het College heeft met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.1
Het College overweegt als volgt.
1.2
Uit het Handelsregister blijkt dat op 20 juni 2017 is geregistreerd dat appellante door een ontbindingsbesluit is ontbonden en is opgehouden te bestaan omdat geen bekende baten meer aanwezig zijn met ingang van 31 mei 2017.
1.3
AFM heeft onder verwijzing naar de uitspraak van het College van 19 maart 2018 (ECLI:NL:CBB:2018:121) aangevoerd dat het voorgaande meebrengt dat het belang bij voortzetting van de procedure is komen te vervallen.
1.4
Het College heeft appellante in de gelegenheid gesteld op de stelling van AFM te reageren. Haar gemachtigde heeft meegedeeld dat ook zij heeft geconstateerd dat appellante is ontbonden. Desgevraagd heeft de gemachtigde van appellante nader meegedeeld geen opvatting te hebben over de vraag of appellante nog belang heeft bij voortzetting van de procedure.
1.5
Het College stelt vast dat namens appellante niets is aangevoerd waaruit blijkt dat zij thans, nu zij is opgehouden te bestaan, belang heeft bij voortzetting van de procedure. Dat belang is voor het College ook anderszins niet gebleken. Bij die stand van zaken en gelet op hetgeen het College in genoemde uitspraak van 19 maart 2018 heeft overwogen is het College van oordeel dat het belang van appellante bij voortzetting van het hoger beroep is komen te vervallen.
2.1
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het hoger beroep van appellante niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
2.2
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.A.J. van Lierop, mr. M.M. Smorenburg en mr. J.L. Verbeek, in aanwezigheid van mr. J.J. de Jong, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 juli 2018.
w.g. W.A.J. van Lierop
w.g. J.J. de Jong