In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 15 mei 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen [naam 1] B.V. en de minister van Economische Zaken en Klimaat. De zaak betreft de terugvordering van voorschotten die aan appellante zijn verleend op basis van de Tijdelijke energieregeling Markt en Innovatie. Appellante had een subsidieaanvraag ingediend voor een project gericht op verduurzaming van het productieproces. In het primaire besluit van 8 augustus 2016 werd de subsidie vastgesteld op € 140.802, maar na bezwaar werd dit bedrag verhoogd naar € 181.934. Verweerder vorderde echter een bedrag van € 131.982 terug na verrekening van de voorschotten.
Appellante heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, waarin verweerder het bezwaar gegrond verklaarde. Tijdens de zitting op 8 februari 2018 werd het standpunt van appellante besproken, waarbij zij aanvoerde dat verweerder impliciet had ingestemd met een wijzigingsverzoek voor de begroting. Het College oordeelde dat verweerder de subsidie overeenkomstig de verlening had vastgesteld en dat er geen grond was voor een hogere subsidie. Tevens werd vastgesteld dat de terugvordering van voorschotten niet rechtsgeldig was, omdat verweerder meer terugvorderde dan appellante had ontvangen.
Het College verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit voor zover het betrekking had op de terugvordering. Verweerder werd opgedragen om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, rekening houdend met de uitspraak van het College. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om binnen de grenzen van hun bevoegdheden te opereren, vooral bij terugvorderingen van subsidies.