ECLI:NL:CBB:2018:25

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
15 februari 2018
Publicatiedatum
26 februari 2018
Zaaknummer
17/270
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van spoedbestuursdwang bij overtreding van de Wet dieren en het Besluit houders van dieren

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 15 februari 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een appellante en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De appellante had in 2016 een controle ondergaan waarbij geconstateerd werd dat zij de Wet dieren en het Besluit houders van dieren had overtreden. De gezondheid en het welzijn van 22 honden waren in het geding, aangezien deze in onhygiënische omstandigheden werden gehouden. De inspecteur van de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming had op 7 september 2016, na een eerdere controle in april, besloten tot spoedbestuursdwang, waarbij 19 honden uit de woning van appellante zijn meegenomen en ondergebracht. De appellante was het niet eens met deze beslissing en heeft hiertegen beroep ingesteld.

Het College heeft vastgesteld dat de inspecteur op basis van de bevindingen van de controle en de verklaring van de dierenarts, die de situatie als onhoudbaar beschreef, terecht heeft gehandeld. De appellante betwistte de overtredingen en stelde dat de situatie verbeterd kon worden, maar het College oordeelde dat de omstandigheden zo ernstig waren dat onmiddellijke actie noodzakelijk was. De appellante heeft ook bezwaar gemaakt tegen de kosten die aan haar in rekening zijn gebracht voor de bestuursdwang. Het College heeft geoordeeld dat de kosten niet in rekening mochten worden gebracht, omdat de bestuursdwang onrechtmatig was. Het beroep van de appellante is gegrond verklaard, het bestreden besluit is vernietigd en het primaire besluit is herroepen. De Minister is veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de appellante.

Uitspraak

Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
zaaknummer: 17/270
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 februari 2018 in de zaak tussen
[naam 1], te [plaats 1] , appellante
(gemachtigde: mr. S.P.H. Brinkman),
en
de
Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder
(gemachtigde: mr. W.C.M. Niekes).
Procesverloop
Bij besluit van 14 september 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder het besluit tot toepassing van spoedbestuursdwang op 7 september 2016 wegens overtreding van de Wet dieren op schrift gesteld.
Bij besluit van 31 januari 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij besluit van 29 juni 2017 (het kostenbesluit) heeft verweerder de kosten van bestuursrechtelijke handhaving in rekening gebracht.
Appellante heeft naar aanleiding van dit besluit aanvullende beroepsgronden ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 november 2017.
Appellante is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Voorts is voor verweerder verschenen
[naam 2] .
Overwegingen
1. Het College gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1 Op 13 april 2016 heeft een districtsinspecteur van de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID) naar aanleiding van een melding getracht een controle uit te voeren bij de woning van appellante. Volgens het toezichtrapport van 12 september 2016 heeft appellante de inspecteur niet toegelaten in haar woning, waarna hij haar heeft meegedeeld dat hij in de toekomst nogmaals een controle komt uitvoeren met een machtiging om de huisvesting van de honden van appellante te beoordelen. Met betrekking tot de huisvesting staat in het toezichtrapport onder meer vermeld - samengevat weergegeven - dat het huis er vervuild uitzag met veel rommel, dat de districtsinspecteur bij de serredeur een enorme ammoniakgeur rook, dat een aantal honden naar urine stonken en hun vacht was vervuild.
1.2 Vervolgens hebben voornoemde districtsinspecteur en twee agenten van de (dieren)politie op 7 september 2016, voorzien van een machtiging tot binnentreden, een controle uitgevoerd bij en in de woning van appellante. Het toezichtrapport van
12 september 2016 vermeldt, voor zover van belang, de volgende constateringen:
“(…)
Ik rook een sterke ammoniaklucht bij de achterdeur van de serre. Ik zag dat de serre links en rechts helemaal vol stond met rotzooi. Ik zag dat er nog een looppad was van ongeveer twee meter breed. Ik zag dat er twee honden bij (…) stonden, een Zwitserse herder en een Rhodesian Ridgeback pup.
(…)
Via de serre kwamen we bij de deur die toegang gaf tot de keuken. (…)
Ik zag dat er urine op de vloer lag. (…)
In de keuken rook ik een zeer sterke ammoniakgeur. (…)
Vanuit de keuken liep ik rechtsaf richting de woonkamer. (…) Ik zag bovenaan de muren en op het plafond schimmelplekken. (…) Ik rook ook in de gang en de woonkamer een sterke ammoniaklucht die inmiddels op mijn luchtwegen sloeg en ik voelde dat ook mijn ogen geïrriteerd raakte. Ik zag in de woonkamer 15 a 20 chihuahua’s zitten. Ik zag dat er een aantal in een soort ren zaten. Ik zag een aantal chihuahua’s los in de woonkamer lopen en een chihuahua in een kattenbench zitten. Ik zag dat de chihuahua in de kattenbench nauwelijks bewegingsruimte had. Ik zag dat de vloer van de woonkamer geheel nat was van de urine. Ik zag dat er tevens ontlasting op de grond lag. Ik zag dat het donker was in de woonkamer en ik rook dat de ammoniaklucht nog sterker aanwezig was. (…) Ik zag dat bij een deel van het plafond de plafondplaten ontbraken. Ik zag de isolatie uit het plafond hangen en ik zag dat daar schimmel op zat. Tevens zag ik dat er geen ramen open konden worden gedaan. Dit doordat er geen handvaten aan de ramen zaten en de kapotte luiken aan de buitenzijde van de ramen.
Ik ben vanuit de woonkamer naar de hal gelopen. Ik zag dat het daar donker was, ondanks dat de zon fel scheen buiten. Ik zag dat de gehele vloer nat was van de urine. Ik zag tevens ontlasting op de grond liggen. Ik zag op de mat bij de voordeur ontlasting liggen die geheel beschimmeld was. (…)
Ik ben de trap op gelopen naar boven. (…)
Ik zag dat de muren en het plafond vol zaten met schimmelplekken. Vanaf de overloop ben ik eerst linksaf een slaapkamer in gegaan. Ik zag ook daar schimmelplekken. Ik zag tevens vuil en geen schone plaats voor de bewoners om te slapen. Ik ben vervolgens de overloop weer op gelopen en zag op de grond bruine drek aangestampt op de vloer, kennelijk ontlasting en urine van de aanwezige honden. Ik ben de volgende kamer aan de linker kant in gelopen. Ik zag dat de gehele vloer bevuild was. Ik zag dat de gehele slaapkamer vies was en ik zag overal schimmel op de muren en het plafond. (…)
Onderzoek dierenarts
Om de gezondheid en de huisvesting van de aangetroffen dieren te laten beoordelen, heeft (…) een dierenarts ter plaatse verzocht.
Op woensdag 7 september 2016, omstreeks 12.20 uur, kwam dierenarts [naam 3] , van dierenkliniek [naam 4] uit [plaats 2] , ter plaatse. Hij heeft de aanwezige dieren bekeken, alsmede de huisvesting en hij heeft de volgende negatieve punten benoemd:
Honden in de woning:
- Een veel te hoge concentratie ammoniaklucht;
- Overal ontlasting en urine;
- Hond in een kattenbench;
- Te veel honden op een te klein oppervlak;
- De honden zijn bevuild;
- Een aantal honden zijn vermagerd;
- Geen ventilatie of frisse lucht;
- Geen of weinig voeding;
- Beschimmeld plafond.
(…)
Ik hoorde de dierenarts zeggen dat de conclusie was dat de dieren in de woning daar met spoed weggehaald dienden te worden, omdat de concentratie ammoniak veel te hoog was en de dieren in hun eigen ontlasting en urine zaten. Dit gaat ten koste van het welzijn van deze dieren en is schadelijk voor de gezondheid van deze dieren, maar ook voor de mensen zelf.
Oplossing ter plaatse:
(…)
Aan betrokkene (…) is gevraagd of zij vervangende huisvesting voor de honden kon regelen. Haar is uitgelegd dat zij de aangetroffen situatie nu kan herstellen door huisvesting te regelen die wel geschikt is voor deze honden. Betrokkene had verteld over een maand te gaan verhuizen en ik heb haar gevraagd of deze woning nu al beschikbaar was en of de honden daar nu al naartoe konden. Echter betrokkene (…) kon of wilde geen adres geven van deze woning en vertelde uiteindelijk dat zij naar “het buitenland” ging verhuizen. Er konden geen boekjes van de honden overlegd worden en dus was de inentingsstatus van de honden niet duidelijk wat betreft hun rabiës enting en derhalve kunnen de honden niet over de grens vervoerd worden. (…)
Ook in de aanwezige schuur konden de honden niet worden gehuisvest, omdat de betrokkene had aangegeven geen sleutel van de schuur te hebben. (…)
Ook schoonmaken en ventileren in de woonkamer of het huis zelf was geen optie. Dit omdat de boel dermate vervuild was dat dit dagen, zo niet weken zou duren om hier de boel schoon te krijgen. Omdat er geen ramen open konden om de boel snel te kunnen ventileren en de ammoniakgeur snel uit de woning te krijgen zou ook de concentratie ammoniakdamp te hoog blijven.
De enige plek waar eventueel nog een hond kan worden gehuisvest is de serre. In deze serre is beperkt plek voor een hond. (…). Door de beperkte ruimte hier kunnen hier maar twee grote honden, of één grotere hond en twee kleinere honden gehuisvest worden.
Ook nadat betrokkene (…) was uitgelegd dat er dan gekeken gaat worden of we een bestuursrechtelijke maatregel konden krijgen en haar hadden medegedeeld hoe dit in zijn werk ging en dat de kosten hiervan voor haar zijn, had zij geen andere oplossing voor de huisvesting van de dieren en gaf zij geen adres van een eventuele zogenaamde nieuwe woning.
Gezien er geen herstel mogelijk was op de locatie en er geen alternatief was voor de huisvesting van de honden heb ik besloten de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland te contacten voor de aanvraag van een spoedbestuursmaatregel.
Overleg Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland
Rapporteur heeft vervolgens telefonisch overleg gehad met RVO. RVO heeft in de persoon van (…) op grond van de bevindingen van de dierenarts en onze bevindingen besloten de honden die niet ter plaatse te huisvesten zijn, uit de woning weg te halen, dus mee te voeren en op te slaan. De honden die in de serre konden blijven, mochten uiteraard bij (…) blijven.
Door RVO is een opslaghouder gewaarschuwd voor de in bewaring genomen honden welke de honden op 7 september 2016 omstreeks 15.30 hebben meegevoerd en opgeslagen. In totaal zijn 19 honden, 18 Chihuahua’s of kruising hiervan en een jonge Ridgeback meegevoerd. (…)
Twee chihuahua’s en de Zwitserse Herder zijn bij (…) gebleven. Met (…) is afgesproken dat deze dieren in de serre verblijven, waar voor genoeg frisse lucht kan worden gezorgd.
(…)
Verklaring Dierenarts:
De dierenarts heeft later de volgende verklaring afgelegd:
“Ik kan u verklaren dat ik door de politie verzocht ben ter plaatse te komen aan de (…). Dit in verband met een aantal honden (ongeveer 20 chihuahua’s, een rhodesian ridgeback pup en een witte herder), (…), die vermoedelijk de nodige zorg worden onthouden. (…)
U toont mij de bijkeuken waar op dat moment een deel van de honden zich begeven. Ik kan u verklaren dat er sporen van ontlasting in de bijkeuken hal liggen. Ik kan u verklaren dat er een sterke ammoniak lucht aanwezig is in deze woning. Ik kan u verklaren dat een dergelijke sterke ammoniak lucht niet gezond is voor mens en dier en de luchtwegen kan aantasten. U toont mij vervolgens de keuken. Ik zie dat deze ruimte ook vol ligt met sporen van ontlasting en urine. Ik kan u verklaren dat er in deze ruimte ook een zeer sterke ammoniaklucht aanwezig is. (…)
U toont mij vervolgens de woonkamer waar de rest van de honden (een stuk of 20) worden gehuisvest. Enkele honden heb ik onderzocht en hebben een matige tot zeer matige voedingstoestand. Tevens is de vacht bij het merendeel van de honden besmeurd met urine en ontlasting.
Ook zie ik dat deze ruimte geheel besmeurd is met een dikke laag ontlasting. Ik zie dat er in deze ruimte wel bakken staan en hier is wel water maar geen eten aanwezig. Tevens bevindt er zich 1 chihuahua-hondje in een kattenreismand. Deze ruimte ruikt ook heel erg sterk naar ammoniak. Het plafond zit ook onder de schimmelsporen. Derhalve zijn deze dieren naar mijn idee niet vrij van honger, maar wel van dorst. De woning is heel erg onhygiënisch en de houder dan wel eigenaar is kennelijk niet in staat op een juiste wijze voor deze honden te zorgen. Ik ben van mening dat deze dieren in ernstige mate de nodige zorg zijn onthouden door de eigenaar dan wel de houder en dat deze honden zo snel mogelijk uit deze woning gehaald dienen te worden in het kader van hun gezondheid en welzijn.”
(…)”
1.3 Bij het primaire besluit heeft verweerder het besluit tot toepassing van spoedbestuursdwang voor het meevoeren van 18 chihuahua’s en een jonge Ridgeback op schrift gesteld.
1.4 Op 21 september 2016 heeft appellante verweerder laten weten dat zij de in bewaring genomen honden terug wil hebben. Verweerder heeft daarop bij brief van 21 september 2016 appellante laten weten onder welke voorwaarden zij de honden terug kan krijgen. Daarbij heeft verweerder vermeld dat als appellante niet voldoet aan de genoemde voorwaarden, de honden overgedragen zullen worden aan derden.
1.5 Op 6 oktober 2016 is de procedure gestart om 6 van de 19 in bewaring genomen honden terug te brengen naar appellante. Op 6 oktober 2016 is tevens de procedure gestart om een nieuwe houder of eigenaar te zoeken voor de overige 13 honden.
1.6 Op 13 oktober 2016 heeft appellante voornoemde 6 chihuahua’s ontvangen.
1.7 Bij uitspraak van 14 december 2016,
ECLI:NL:CBB:2016:438 (http://pi.rechtspraak.minjus.nl/deeplink/ecli?id=ECLI:NL:CBB:2016:438), heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening van appellante afgewezen. Nu alle in bewaring genomen honden waren teruggegeven dan wel ontvreemd, ontbrak het spoedeisend belang bij inwilliging van het verzoek.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.
2.1 Met het kostenbesluit heeft verweerder de kosten voor het toepassen van de spoedbestuursdwang voor een bedrag van € 13.845,63 bij appellante in rekening gebracht.

Toepassen spoedbestuursdwang

3.1
Verweerder heeft in het bestreden besluit geconcludeerd dat appellante aan haar dieren de nodige verzorging heeft onthouden en dat het welzijn van haar dieren is aangetast, waardoor zij heeft gehandeld in strijd met de artikel 2.1, eerste lid, en artikel 2.2, achtste lid, van de Wet dieren. Ook staat volgens verweerder vast dat sprake was van overtreding van artikel 1.7, aanhef en onder d en g van het Besluit houders van dieren. Verweerder heeft daarbij groot gewicht toegekend aan de verklaring van de dierenarts en aan de bevindingen van de toezichthouders ten aanzien van de hygiëne ter plaatse.
3.2
Appellante betwist allereerst dat sprake was van overtreding van enig voorschrift bij of krachtens de Wet dieren, zodat verweerder niet bevoegd was bestuursdwang toe te passen. Volgens haar is niet komen vast te staan dat de gezondheid en het welzijn van haar honden werd benadeeld door de huisvesting. Zij wijst er in dit verband op dat zij regelmatig succesvol deelnam aan hondenshows, regelmatig met haar honden dierenartsen bezocht en de meegevoerde honden in de opvang zijn onderzocht en in goede conditie werden bevonden.
Appellante voert voorts aan dat de vochtigheid in haar woning te wijten was aan een lekkage in het dak en zij betwist dat de honden in hun eigen urine en ontlasting zaten. Daar komt volgens haar bij dat geen metingen zijn gedaan waaruit zou moeten blijken dat sprake was van onvoldoende frisse lucht en verweerder is voorbijgegaan aan het feit dat de dieren een groot deel van de dag buiten in de tuin verbleven.
4. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van de Wet dieren is het verboden om zonder redelijk doel of met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar is, bij een dier pijn of letsel te veroorzaken dan wel de gezondheid of het welzijn van het dier te benadelen.
Ingevolge artikel 2.2, achtste lid, van de Wet dieren is het houders van dieren verboden aan deze dieren de nodige verzorging te onthouden.
Ingevolge artikel 1.7, aanhef en onder d, van het Besluit houders van dieren draagt degene die een dier houdt, er zorg voor dat een dier een toereikende behuizing heeft onder voldoende hygiënische omstandigheden.
Ingevolge artikel 1.7, aanhef en onder g, van het Besluit houders van dieren draagt degene die een dier houdt, er zorg voor dat een dier voldoende verse lucht of zuurstof krijgt.
5. Het College ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of verweerder bij het bestreden besluit terecht heeft vastgesteld dat sprake is van een overtreding van artikel 2.1, eerste lid, en artikel 2.2, achtste lid, van de Wet dieren, alsmede artikel 1.7, aanhef en onder d en g, van het Besluit houders van dieren. Het College overweegt hiertoe als volgt.
5.1
Als uitgangspunt geldt dat een bestuursorgaan in beginsel mag afgaan op de juistheid van de inhoud van een toezichtrapport en de daarin vermelde bevindingen. Indien die bevindingen evenwel gemotiveerd worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op die betwisting, grond bestaat voor zodanige twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd.
5.2
Uit het toezichtrapport van 12 september 2016 blijkt dat zich 20 chihuahua’s, een Zwitserse herder en een jonge Ridgeback in de woning van appellante bevonden en dat de districtsinspecteur heeft waargenomen dat de vloer van de woning op verschillende plekken nat was van de urine en was vervuild met ontlasting, er schimmelplekken zaten op muren en plafonds, een sterke ammoniaklucht in de woning hing en de vacht van het merendeel van de honden besmeurd was met urine en ontlasting. Deze waarnemingen zijn bevestigd door het onderzoek dat de dierenarts op verzoek van verweerder die dag ter plaatse heeft uitgevoerd.
In hetgeen appellante heeft aangevoerd, bestaat geen grond voor het oordeel dat verweerder niet mocht uitgaan van de juistheid van deze bevindingen. De in het toezichtrapport gedetailleerd beschreven bevindingen worden ondersteund door de hierin opgenomen verklaring van de dierenarts en de bij het toezichtrapport gevoegde foto’s. De door appellante overgelegde patiëntkaarten van de honden en de algemene verklaring van haar eigen dierenarts van 17 januari 2017 zijn niet ter zake dienend, nu deze niet zien op de periode april-september 2016 en bovendien niet de huisvesting van de honden betreffen. Ook met haar betoog dat de honden in de opvang in goede conditie zijn bevonden en meededen aan hondenshows, gaat appellante voorbij aan de geconstateerde onhygiënische huisvestingssituatie waarin haar honden zijn aangetroffen en de vastgestelde besmeurde vacht van een aantal honden met urine en ontlasting. De stelling van appellante dat de vochtigheid in haar woning is te wijten aan een lekkage heeft zij niet met bewijs onderbouwd en acht het College dan ook niet aannemelijk, gelet op de gedetailleerde beschrijvingen in het toezichtrapport van 12 september 2016. Het - niet nader onderbouwde - betoog van appellante dat haar honden een groot deel van de dag in de tuin verbleven, slaagt evenmin, nu uit het toezichtrapport blijkt dat de honden bij zowel de controle van 13 april 2016 als de controle van 7 september 2016 binnen werden aangetroffen.
5.3
Ten aanzien van het betoog van appellante dat geen metingen zijn gedaan en daarom niet is komen vast te staan dat sprake was van een te hoge concentratie ammoniaklucht, overweegt het College als volgt. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat de geur van ammoniak zeer kenmerkend is en ter plaatse is geconstateerd dat de aanwezige ammoniakconcentratie schadelijk is, omdat deze op de luchtwegen en ogen sloeg. Deze toelichting wordt ondersteund door de gedetailleerde beschrijvingen in het toezichtrapport van 12 september 2016 over de in de woning van appellante aanwezige sterke ammoniaklucht en de verklaring van de dierenarts dat een dergelijke sterke ammoniaklucht niet gezond is en de luchtwegen kan aantasten. Gelet op deze eenduidige bevindingen met betrekking tot het kenmerkende, penetrante en schadelijke karakter van de in de woning van appellante geconstateerde ammoniakgeur, volgt het College appellante niet in haar stelling dat verweerder ten onrechte niet door middel van een meting exact heeft vastgesteld hoe hoog de concentratie aan ammoniaklucht was. Ook overigens ziet het College in hetgeen appellante heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat sprake was van een gebrek aan verse lucht.
5.4
Naar het oordeel van het College heeft verweerder, gelet op het voorgaande, voldoende gemotiveerd dat door de slechte huisvestingsomstandigheden en het gebrek aan verse lucht in de woning van appellante, het welzijn van haar honden werd geschaad en de verzorging van de dieren tekort schoot. Dit leidt tot de conclusie dat verweerder bij het bestreden besluit terecht heeft vastgesteld dat sprake is van een overtreding van de in rechtsoverweging 5 genoemde wettelijke voorschriften. Dit betekent dat verweerder bevoegd was om handhavend op te treden.
6. Hetgeen in rechtsoverweging 5.4 is overwogen, leidt tot het oordeel dat verweerder bevoegd was om handhavend op te treden.
7. Het College ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of verweerder bevoegd was tot het toepassen van spoedbestuursdwang en overweegt hiertoe als volgt.
7.1
Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat aangezien de honden verbleven in slechte en ongeschikte huisvesting, geen herstel mogelijk was op de locatie en geen alternatief voor de huisvesting van de honden voor handen was, het direct meevoeren van de honden die niet ter plaatse te huisvesten waren, noodzakelijk was.
7.2
Appellante betwist dat sprake was van een spoedeisende situatie. Zij wijst er in dit verband op dat de districtsinspecteur reeds op 13 april 2016 ter plaatse is geweest en pas op
7 september 2016 een controle heeft uitgevoerd. Volgens appellante laat de in het toezichtrapport opgenomen verklaring van de dierenarts dat de dieren zo snel mogelijk uit de woning moeten worden gehaald ruimte open voor het geven van een begunstigingstermijn. Voorts was het volgens haar, gezien de door haar overgelegde foto’s, mogelijk om op korte termijn de huisvesting te verbeteren. Deze foto’s weerspreken de visie van de districtsinspecteur in het toezichtrapport dat het schoonmaken dagen, zo niet weken zou duren. Voorts had een klusbedrijf handvatten op de kozijnen kunnen plaatsen, zodat de ramen weer open konden en er geventileerd kon worden. Verweerder motiveert ook niet waarom niet een schoonmaakbedrijf opdracht kon worden gegeven om de vervuiling in de woning aan te pakken.
Appellante betoogt dat haar belangen onvoldoende zijn betrokken bij de besluitvorming. Zij betoogt voorts dat het haar niet kan worden tegengeworpen dat zij niet terstond een oplossing voor de huisvesting kon aandragen om te voorkomen dat spoedbestuursdwang werd toegepast. Appellante betoogt tot slot dat het meevoeren van de honden disproportioneel was, nu de honden in goede conditie verkeerden en had kunnen worden volstaan met minder vergaande maatregelen.
7.3
Ingevolge artikel 5:31, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), voor zover hier van belang, kan een bestuursorgaan dat bevoegd is om een last onder bestuursdwang op te leggen, in spoedeisende gevallen besluiten dat bestuursdwang zal worden toegepast zonder voorafgaande last.
Ingevolge het tweede lid kan indien de situatie zo spoedeisend is dat een besluit niet kan worden afgewacht, terstond bestuursdwang worden toegepast, maar wordt zo spoedig mogelijk nadien alsnog een besluit als bedoeld in het eerste lid bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 5:29, eerste lid, kan het bestuursorgaan, voor zover de toepassing van bestuursdwang dit vergt, zaken meevoeren en opslaan.
7.4.1
Het College stelt vast dat de honden van appellante in redelijke gezondheid en conditie verkeerden en geen dringende (medische) verzorging nodig hadden. Verweerder heeft ter zitting bevestigd dat de gezondheidstoestand van de honden niet de grondslag vormde voor het terstond toepassen van bestuursdwang, maar de slechte huisvestingsomstandigheden waarin de honden zijn aangetroffen.
7.4.2
Naar het oordeel van het College heeft verweerder niet kunnen besluiten tot het terstond toepassen van bestuursdwang door het meevoeren en opslaan van de honden in verband met de huisvestingssituatie. De hygiënische situatie in de woning van appellante was weliswaar slecht, maar het is naar het oordeel van het College onvoldoende aannemelijk geworden dat het niet mogelijk was om op korte termijn tot een verbetering van de situatie te komen. Het toezichtrapport van 12 september 2016 en het bestreden besluit sluiten naar het oordeel van het College niet uit dat het mogelijk was om (een deel van) de woning van appellante binnen afzienbare termijn schoon te maken. Hierbij had eventueel de hulp van een professioneel schoonmaakbedrijf kunnen worden ingeroepen. Bovendien is gebleken dat het in ieder geval mogelijk was om de serre op korte termijn geschikt te maken voor de huisvesting van een groter aantal honden, aangezien verweerder na een hercontrole op
7 oktober 2016 heeft besloten dat, gelet op de mogelijkheid tot huisvesting in de serre, 6 van de meegevoerde chihuahua’s konden worden teruggebracht naar appellante. Hierbij is van belang dat in het toezichtrapport is vermeld dat het in de serre redelijk schoon is en dat voor frisse lucht kan worden gezorgd door de serredeur open te doen.
Voor zover verweerder heeft gewezen op de onmogelijkheden om de woning snel te kunnen ventileren, heeft verweerder niet met concrete feiten onderbouwd dat het in de gehele woning van appellante, bijvoorbeeld op de bovenverdieping, niet mogelijk was om te ventileren. Voorts is niet aannemelijk geworden dat het niet op korte termijn mogelijk was op de benedenverdieping handvaten op de ramen te zetten en de betreffende luiken aan de buitenzijde te herstellen. Ten slotte dwingt de conclusie van de dierenarts in diens verklaring in het toezichtrapport dat de honden zo snel mogelijk uit de woning dienen te worden gehaald, niet zonder meer tot de gevolgtrekking dat de honden terstond uit de woning moeten worden meegevoerd en opgeslagen.
7.4.3
Gelet op het vorenstaande ziet het College niet in dat de toezichthouder op
7 september 2016 niet de tijd kon nemen om aan appellante aanwijzingen te geven voor de noodzakelijke verbeteringen van de huisvesting van haar honden, en appellante daartoe niet een last onder bestuursdwang kon worden opgelegd met een passende, zo nodig korte, begunstigingstermijn. Het College acht het daarbij voorstelbaar dat appellante enige tijd nodig had om na te denken over eventuele alternatieve huisvesting voor al haar honden of een aantal van hen, en daartoe binnen deze termijn de gelegenheid had gehad. Ingeval bij een hercontrole na ommekomst van de begunstigingstermijn was gebleken van gehele of gedeeltelijke niet-naleving van de last onder bestuursdwang had verweerder dan tot effectuering kunnen overgaan.
7.5
Het voorgaande leidt het College tot het oordeel dat verweerder heeft gehandeld in strijd met artikel 5:31 van de Awb door de situatie in de woning van appellante als zodanig spoedeisend aan te merken dat om die reden bestuursdwang in vorm van het meevoeren van de desbetreffende honden diende te worden toegepast zonder voorafgaande last. Het beroep tegen het bestreden besluit is daarom gegrond en dit besluit komt voor vernietiging in aanmerking. Nu sprake is van een onherstelbaar gebrek, zal het College, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb, zelf in de zaak voorzien en het primaire besluit herroepen.

Kostenbesluit

8. Ingevolge artikel 5:31c, eerste lid, van de Awb is het beroep tegen het bestreden besluit van rechtswege mede gericht tegen het kostenbesluit, nu appellant dit besluit betwist.
Ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Awb geschiedt de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
8.1
Gelet op hetgeen hiervoor is geoordeeld met betrekking tot de toepassing van spoedbestuursdwang staat vast dat het meevoeren van de 18 chihuahua’s en jonge Ridgeback van appellante onrechtmatig was. Dit betekent dat verweerder de daarmee gemoeide kosten niet ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Awb bij appellant in rekening heeft mogen brengen. Het beroep tegen het kostenbesluit is daarom gegrond en dit besluit komt eveneens voor vernietiging in aanmerking.

Verzoek teruggave honden

9. Appellante heeft het College verzocht verweerder op te dragen te onderzoeken of de aan derden overgedragen honden aan appellante kunnen worden teruggegeven. Zij verwijst hierbij naar de uitspraak van de voorzieningenrechter van 16 december 2014,
ECLI:NL:CBB:2014:458 (http://pi.rechtspraak.minjus.nl/deeplink/ecli?id=ECLI:NL:CBB:2014:458).
9.1
Naar het oordeel van het College gaat dit verzoek met betrekking tot een aspect van de uitvoering van de bestuursdwang de beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit en het kostenbesluit te buiten. In deze bestuursrechtelijke procedure ligt immers uitsluitend ter beoordeling voor of verweerder terecht is overgegaan tot het toepassen van spoedbestuursdwang en of verweerder de daarmee gemoeide kosten ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Awb bij appellante in rekening heeft mogen brengen. Anders dan in de uitspraak van de voorzieningenrechter, zal het College het verzoek dan ook verder buiten beschouwing laten.

Conclusie

10. Het beroep tegen het bestreden besluit is gegrond en het College vernietigt dit besluit. Het College zal het primaire besluit herroepen en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit.
10.1
Het beroep tegen het kostenbesluit is eveneens gegrond en het College vernietigt dit besluit.
11. Het College veroordeelt verweerder in de door appellante gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt het College op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.004,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
Het College:
  • verklaart het beroep tegen het bestreden beluit gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • verklaart het beroep tegen het kostenbesluit gegrond;
  • vernietigt het kostenbesluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,- aan appellante te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van appellante tot een bedrag van
€ 2.004,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C. Stuldreher, in aanwezigheid van mr. A. Verhoeven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2018.
w.g. S.C. Stuldreher w.g. A. Verhoeven