Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 april 2018 in de zaak tussen
[naam 1] , te [plaats] , appellant
de Kamer van Koophandel, verweerster
[vereniging](hierna: de Vereniging) te ’ [plaats] .
Procesverloop
4 mei 2016.
Overwegingen
23 maart 2017. Aan hem wordt daarom vrijstelling van de betaling van het griffierecht verleend.
25 november 2016. Appellant heeft tegen deze beslissing op bezwaar geen beroep ingesteld, zodat deze beslissing in rechte is komen vast te staan. Het College ziet geen aanleiding om het beroepschrift van 12 april 2017 aan te merken als mede te zijn gericht tegen vorengenoemde beslissing op bezwaar van 25 november 2016, zoals verweerster kennelijk veronderstelt. Het inleidend beroepschrift van 24 februari 2017, noch het aanvullend beroepschrift van
12 april 2017 bieden daarvoor voldoende aanknopingspunten, nu daarin uitdrukkelijk meerdere keren is gesteld dat het is gericht tegen het bestreden besluit, onder vermelding van het door verweerster gebruikte kenmerk. De beslissing op bezwaar van 25 november 2016 ligt in deze beroepsprocedure dan ook niet ter toetsing voor. Dit betekent dat de gang van zaken rond de hoorzitting van 24 november 2016 hier niet aan de orde kan komen.
[naam 2] als bestuurder van de Vereniging.